Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/74

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

eene hooge, statige gestalte en strenge gelaatstrekken; beid jongelieden weken schichtig van elkander ter zijde, de l’Espin zijne kamer in, en Lucienne, om zich eene houding te gevel leunde zich aan de balustrade van het balkon. De man naderde… Het was een Geestelijke, hij droeg de soutane, het kalotje, en de kleine bef van een petit-abbé.

— Waarschijnlijk de Fransche Kapelaan, die iederen morgen voor de Koningin de mis leest, zeide Honthorst bij zich zelven. Hij sprak eenige woorden tot Lucienne, die wat verbleekte de oogen even ten hemel sloeg, als met eene stille aanroeping, en daarop volgde zij dien man, het hoofd gebukt, als onder eenig zwaar leed.

Zoo haast zij zich verwijderd hadden, trad de l’Espine opnieuw op het balkon, nam weer zijne vroegere houding aan, en wendde nog strakker, en scherper den blik naar de kleine poort.

Eindelijk scheen daardoor toch iets binnen te komen, dat aan zijne verwachting beantwoordde; althans hij klapte tweemaal in de handen, en snel reed een cavalier, op een fier paard gezeten, en een ander bij den teugel met zich voerend, de binnenplaats op, tot dicht onder het balkon bij den vreemden jongen man, die schielijk zijn grijzen kastoren hoed opzette, zijn mantel toehaakte, en met één sprong over het balkon wipte, tot grooten schrik van Honthorst, die hem ijlhoofdig dacht, maar daar iets scheen te vinden, hetzij touwladder, of sterk gevlochten koord, waarmede hij zich vlug en behendig liet neerzakken tot op het rijpaard, dat hem wachtte, daarop het edel dier, dat toch wel geene aansporing noodig had, de prikkels zijner fijn getande sporen liet voelen, en, gevolgd door den anderen, snel als de gedachte de poort uitreed.

— Diavolo! Diavolo! riep Honthorst, dat de dames geschaakt worden in deze tijden, waarin de jongeluiden zoo wuft, en loszinnig zijn, zonderling die van ’t hof, dat begrijpe ik, maar dat een jonkman als deze zich dus laat wegrooven als een nonnekijn, en zelf tot de schaking de hand leent, dat gaat mijn verstand te boven! En dan nog wel een page van Mijnheer de Landgraaf van Hessen, medeplichtig aan het stuk! Ik onderken de kleuren van zijn gewaad, en zelfs de wapens op de hoeken van de dekkleeden der paarden, daar zij zich niet eens ontzien