Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/144

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

En hij wierp den ring aan haar voeten, dien ze hem gegeven had als een zichtbaar teeken van hare trouw, en daarop wendde hij zich af, zonder meer een blik op haar te werpen, en deed vele schreden voorwaarts, maar wankelende als een duizelende.

Ottelijne had zoo iets gewacht, maar de wezenlijkheid, die wezenlijkheid, die zóó kwam, verpletterde haar. Nauwelijks vermocht zij nogmaals te spreken: »Hoor mij!” Maar hij hoorde niet. Op ééns echter bij den uitgang der zaal, ontsnapte hem een snikkende kreet van hartstocht: »Heere Jezus! neen, zóó scheide ik mij niet van haar!” en hij keerde zich haastig om, en zij voelde twee brandende lippen zich klemmen op de hare, en zij voelde twee armen, die haar met onuitsprekelijken hartstocht vastdrukten aan eene borst, die hijgde, en zij hoorde eene stem, die nokkend gilde: »neen, ik zegen u!” en toen rukten zich die armen en die lippen los, en Aernoud was niet meer dáár. Ottelijne bleef als verbrijzeld terug. Hare keel was als toegeschroefd, hare tong als verlamd; zij wilde hem terugroepen, maar konde niet; zij wilde opstaan en volgen, maar konde niet. Het was haar als iemand, wien een bang nachtspook op de legerstede houdt nedergedrukt, en die afwachten moet, tot hij is ontwaakt. Zij zou ook ontwaken!

Het stond den beklagenswaardigen Aernoud niet eenmaal vrij de ingeving zijner wanhoop te volgen, het huis, waar hij zoo gelukkig geweest was, en altijd had kunnen zijn, in snelle vaart te ontvlieden, als vervolgde er hem de groote zielemoorder der menschen: Satan. Hij was nog niet de lange gaanderij ten einde, of eene deur werd geopend, voetstappen ruischten achter hem, en eene vreemde hand greep zijne hand; hij zag om, het was zijne zuster Johanna, die hem stoorde.

»Volg mij!” riep hij en wilde haar met zich voortrukken; »van hier, van hier! dit is geen grond voor onze voeten, het brandt hier, hier huist ketterij en verderf! Hier moordt men zielen en harten,” voegde hij er bij, pijnlijk de hand op het zijne leggende.

»Aernoud! Aernoud!” antwoordde zij ernstig, terwijl zij hem staande hield, »hebt gij dan geen beter oordeel van de dingen, die nu gebeuren; verstaat gij dan niet beter de tijden, die ge-