Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/403

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Wij weten dat,” snauwde men hem toe, »zwijg!” en een dreigend gebaar drong het gehoorzamen op. Hij zou ons willen wijsmaken, dat Satan hem in een ander omgetooverd had, omdat wij in dit duister zijne trekken zóó niet kunnen zien. Welnu, meester Laurens?”

Toen begreep Cornelisze dat zijn antwoord beslissen moest.

»Bij den eeuwig levenden God! zoo ik dien man schuilplaats verleend had, ik zou hem niet aldus overlaten. Maar dat heb ik niet. Ingeslopen moest hij zijn zonder mijn weten en wil, dus voert hem vrij met u.”

»Uwe vrouw weet er meer af,” riepen enkelen, lachend op Aafke wijzende, door haren echtgenoot nog niet opgericht.

»En nu voort!” hernam Laurens gebiedend.

»Ik ben Priester Vin…” riep deze, terwijl men hem wegvoerde; maar het gejuich der menigte, die het voorhuis was ingedrongen, het geschrei van Aafke’s kind en de ruwe dreigingen van zijne geleiders verdoofden iederen klank van zijne matte stem… En hij zweeg en de woeste hoop stuwde hem voort.

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Toen Laurens Cornelisz met smartelijke bekommering het onderscheid herdacht van zijne vrouw en zijn meisje, had hij gelijk. Zij was niet meer dat aanminnige Aafke, bloeiende van gezondheid en levensvreugd, enkellachjes en blosjes, en levende in liefde voor hem, die hij zich als bruid had gekozen en als gade ingeleid in zijne woning: hare krachten waren ondermijnd, haar blos verbleekt; blijde levenslust lachte hem niet meer toe uit hare trekken, de man harer keuze vervulde niet meer geheel haar hart; zijne liefde was niet meer genoegzaam voor haar geluk: niet omdat een ander in zijn rechten was getreden; niet omdat zij het hart deelde tusschen hem en hare kinderen, het vrouwelijk hart is groot genoeg, om moederen huwelijksliefde te zamen te vatten! — maar omdat knagende kommer was ingeslopen in haren boezem; omdat de rust verdreven was uit hare ziel; omdat al, wat zij liefhad, haar oorzaak gaf tot