Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/421

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gunsten of weldaden eene enkele maal tot zijne bloedverwanten mocht hebben uitgestrekt, tot een zoo weinig beteekenend weten onder hen, als Egbert Adriaanz, die de eersten niet kon waardig zijn en de laatsten niet noodig had, strekte zich zijne Pauselijke aandacht niet uit. Of het voor den man, die met belachelijke aanmatiging reeds beloften had uitgedeeld, zich de houding van beschermer had gegeven en al de dwaasheden gepleegd, die in zijn karakter lagen, eene teleurstelling moet geweest zijn, heeft men niet noodig nader aan te wijzen. Te meer eer moet men hem geven, dat hij zich wijselijk troostte met hetgeen hem restte, de teleurstelling als eene gewachte uitkomst voor deed komen, in kerkelijke zaken een luid woord medesprak, geene der daden van den nieuwen Paus goedkeurde, zijnen oudsten zoon naar Leuven zond om in de godgeleerdheid te studeeren, met de vaste overtuiging, aan de wereld eenen nieuwen Adriaan te geven, en zich onder al die grootheid en verwachtingen van grootheid evenwel niet weinig gevleid voelde, toen de oudste der Bakelszen, wier bloedverwantschap hij in den laatsten tijd een weinig verloochend had, als een groot Heer in Utrecht te voorschijn trad, van Keizerlijke gunst en Keizerlijk vertrouwen de blijken droeg, en, na dat alles, hem. opzocht met meer hoffelijke goedwilligheid, dan waarop hij nog immer van dien neef had kunnen roemen. Te meer smartte het hem daarom, dat hij den Heer van Viterbo juist ditmaal niet verplichten kon met de inlichtingen, die deze verlangde. Laurens had in Aafke’s naam haar erfdeel opgeëischt; Johanna had het hare gevorderd uit Antwerpen, van waar hij niet wist of ze was teruggekeerd; om Hugo’s aanspraken had zich niemand bekommerd; hij moest toen zeker niet met zijne zuster samen zijn geweest, en toen, noch later, gelegenheid gehad hebben ze te doen gelden. Was dit een bewijs voor zijn leven? was het de zekerheid van zijn dood? men kon het eene stellen, het andere vreezen, te beslissen was het niet.

Zoo schielijk het hem gegund was, en wel in den tijd van het bijeenroepen eener Synode door den nieuwen Bisschop, verliet dus Aernoud Utrecht, met de hoop, in Holland door zijdelingsche tusschenkomst berichten in te winnen over zijnen