Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/463

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

weten, dat het voor het minst bij die duistere gezichten paste, en wij weten niet te zeggen, welke uitdrukking van de drie de schrilste was en het meest huivering wekte; zeker is het, dat ze harmonisch samenstemden en een schrikwekkend geheel uitmaakten, ook zelfs met de strenge en stemmige keuze van wandbehangsel en gemeubelte, rijk en grootsch beide, maar van eenen rijkdom en eene grootschheid, die nederdrukte alsof u metaal en marmer op de borst werd geworpen, en die elk denkbeeld aan genoegelijke weelde vergeten deed; dat zwart ebben martelkruis met dat uitgespannen lichaam in albast daarop, blauwachtig wit als met eene lijktint overgoten; dat lijdende moederbeeld, met scherpe dolken in de teêre vrouwenborst afgemaald, waren wel alleen genoeg om den glimlach weg te bannen van de lippen en de vroolijkheid uit de ziel. Somwijlen wierp de herfstelijke middagzon een paar gloeiende stralen door de bontgekleurde vensterruiten, als berispte zij der menschen somberheid, en evenzoo klonk het getjilp van de vroolijke musschen, die zich wiegelden in de boomen voor de ramen, als tergden zij der menschen jammer door zoo blijmoedige tonen.

»Geene omstandigheden, Heer en Vriend!” sprak de persoon, dien wij het eerst beschreven, »ik kom om u te zien, twee woorden te zeggen en weêr te gaan. De zorgelijke rechtszaak is afgeloopen; ik kom van het Hof; de ketter is verwezen. Ik vond de tijding te goed, om ze niet zelf te brengen kranken troosten hoort tot de werken der barmhartigheid, is het niet zoo, mijn vader?” (tot den monnik gewend, die langzaam het hoofd boog) »en een beter soelaes wist ik niet voor u.”

»Ge hebt eene treffelijke goedigheid, hoog gestrenge Heer!” hernam Aernoud. »In aller eeuwigheid worden de Heiligen gezegend door deze uitkomst, en uw naam zal genoemd worden met eere en hoogen prijs, waar men van deze droeve dagen spreken zal, over de loffelijke wijze, waarop gij in dit alles zijt werkzaam geweest.”

»In trouwe! wij hebben dien prijs verdiend en, lacy! zuur genoeg; of het moeite gaf, eer de vrome mannen Copinus â