Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/502

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

voor eene geestelijke zuster, die den sluier nog niet had afgelegd; verscheidene vrouwen zijn met haar, maar aan hare linkerzijde zit een jonge man, dien wij kennen: het is Paul, voor het oogenblik genoeg hersteld, om niet meer tot de zieken gerekend te worden en toch in het oog van wie hem aanzag als een stervende, een langzaam stervende, van wien men de doodsure niet weet te berekenen, maar van wien men in den zomer vreest, dat hij den winter niet zien zal, en in den winter, dat het voor hem geene lente zal worden; zijn diep blauwoog, waaruit een zachte glans afstraalde, was meestal naar den hemel gericht, met iets smachtend verlangends, dat sterker uitdrukte, wat hij van dáár hoopte, dan luide betuigingen en wenschen. Hij hield de handen gevouwen, en hij scheen meer te bidden dan te luisteren naar eene prediking, die veeleer een vloek was, dan eene zaligspreking, en die zeker weinig samenstemde met zijne denkwijze; zijne tegenwoordigheid verklaart ons de gesluierde vrouw; zoo ge hare wijle hadt opgeheven, ge hadt het bleek en liefelijk gelaat herkend van Jonkvrouw Ottelijne, bevallig nog onder de smart, maar met eene zachte berusting in de trekken, die een onwetende aan haar lijden en lot voor stille blijmoedigheid zou genomen hebben. Sinds zij Paul had teruggevonden, was zij besloten zich niet meer van hem te scheiden. Na eene geheime proefneming overtuigd, dat Donna Teresia, in schijn van haar te dienen, voor zich zelve had gewerkt, dat ze de rechten der gestorvene voor de wereld niet dacht te eerbiedigen, gelijk deze ze nooit zou kunnen inroepen, of ze moest willen herleven als Roomsch-Katholieke, zeker, dat het vaderland haar niet één voorrecht des vaderlands meer te geven had, geene woonplaats, geene rust, geenen naam, zelfs geene bescherming, was ieder oord der wereld haar even na, en Wittenberg beloofde haar menige vergoeding voor het verlorene. Daarenboven, de toestand van Paul eischte vriendenhulp op zoo lang eenen tocht, en zij was hem die vergelding schuldig voor de goede boodschap, die hij haar had gebracht, die haar wel had beroofd van elk aardsch geluk, maar tegelijk geleerd het geluk te bouwen op hechter grondslag, dan in het stof der aarde. De Vicaris keurde dat voornemen goed, en toen