Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/501

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

der hartstochten droegen, maar geen zweem meer der vorige welvaart en der stemmigheid, door de tucht haar tot plicht gemaakt, wekten het medelijden tegelijk met de minachting, en als men op haar zag, begon men den priester gelijk te geven, die gezegd heeft, dat »eene vrouw te harer bewaking moet hebben eenen man of eenen muur,” den eersten hadden zij misschien gewild en waren daarvoor den laatsten ontvlucht, maar in klein geloof aan de heiligheid der nieuwe banden hadden zij die òf weinig geëerd, òf in het geheel niet geknoopt bij het ééns opgevatte denkbeeld »vrijheid,” dat zij zoo verkeerdelijk toepasten… met dat al brachten ze ergernis aan beide zijden en veel schade aan de zaak, die zij gekozen hadden; men wees op hunne verwerping, op hunne ellende, als noodwendige uitkomst van het nieuwe stelsel en schreef het al op de rekening van Luther, en toch hij had de bandeloosheid gewettigd noch aangemoedigd, zelf bleef hij de laatste in zijn klooster, en altijd heeft hij met kracht van woorden en met de daad van het voorbeeld huiselijke orde gepredikt en onderwerping aan de burgerlijke instellingen, altijd gewezen op een beoefenend en werkdadig Christendom, en zich zoozeer getoond der onvruchtbare bespiegelingen vijand, dat hij het heilige liever nederrukte tot de lage werkelijkheid, dan dat hij het eerste scheiden zou van de laatste!

Ééne non echter, die toch mede den sluier heeft weggedaan, maar op wier jeugdig gelaat slechts kommer en behoefte te lezen staan, terwijl de neergeslagen oogen en geheel de houding getuigen van meer dan jonkvrouwelijke schuchterheid, van de schuwheid eener wereldvreemde, die zich plotseling aan de wereld ziet blootgesteld, de schuwheid van den vogel, opgekweekt in de kooi, dien men eensklaps de buitenlucht instuwt, en die de vleugels weet te reppen, noch zijn voedsel te rapen, zien wij zoo ver doenlijk weggeweken uit haar eigen gezelschap in de nabijheid van een groepje, dat ons het belangwekkendst voorkomt. Eene statige vrouw maakt er het middelpunt van uit; hare kleeding is die der overige burgervrouwen gelijk, alleen omhult eene donkere falie zoo geheel gelaat en schouders, dat men haar bijna houden kon