Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/538

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gelid: wie van Adolf, den vaderbeul, stamt, zal geene vadervreugde smaken in eeuwigheid! O vuile plage, waarmeê mijn huis verpest wordt! was ik niet een ijverig Christen, moedig tegenstaande de dolinge dezes tijds, tot zelfs geschriften verspreidende door mijn gebied om haar te weren, dat zulk een jammer over mij komt!” Daarop als in woede op Bertmann toeijlende, wierp hij hem eenen blik toe, waarvoor van Rossum zelf zijn oog zou hebben neergeslagen. terwijl hij vroeg:

»Hebt gij dat ge weten, eer gij hem herwaarts bracht?”

»Wil genadigzijn, Heer! durfde ik het uitspreken,” antwoordde deze geknield; »maar nu gij ondervraagt, ja! de vrouwen hare medestanders werden gegrepen, als verdacht tot de Martiniaansklanten te behooren, daar ge zoo strenge wetten tegen gemaakt hebt, en, lacy; de Heer Jonker…”

»Gij hebt hem bekoord tot dit kwaad, vrouwe!’, wendde zich Karel nu weder dreigend tot Ottelijne. »O! de vrouw is altijd de slang, die ons ten verderve lokt!”

»Straf mij, als ware dat zoo, Hertog van Gelre!” antwoordde zij rustig; »maar spaar uw bloed deze gramschap op zijn doodbed.”

»Mijn vader! wees niet ijdelijk bekommerd over mij, de leere, die ik predikte, is uit den Hemel.”

»Zoo zij van dáár is, is zij met Lucifer daaruit afgedaald en gij — gij zoudt met hem varen ter helle. Neen, dat zal niet zijn; neen! mijn zoon zal in mijn huis niet wegsterven als een onreine kettersche hond! Gij moet u bekeeren en den troost der Kerk erlangen:.

»Ik heb geen en anderen troost noodig, dan dezen: Christus gestorven voor zondaren en dit Zijn woord, dat het mij verzekert,” hernam Paul, plotseling zich overeindheffende, en eenen kleinen Bijbel nemende, dien Ottelijne hem aanbood, kuste hij dien met vroolijken eerbied. »Vader! uw zegen was mij lief en gewenscht in deze laatste ure. Vader! zoo gaarne had ik u gehoorzaamd in alles! Maar mijn Vader in den Hemel, die mij meerder is, heeft mij geboden uw bevel in dit niet te achten; en Zijn wil te volgen, was de lust van mijn leven en mijn gestadig pogen, zooveel menschen-gebrekkelijk-