Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/39

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

voelde zich daardoor blijkbaar niet in de engte — het scheen hem alleen een steun zijner wichtigheid. opstaande groette hij mij met eene deftige buiging, en eerst toen ik mijn naam had genoemd en mijn besluit had te kennen gegeven, om, indien eenigszins mogelijk, de intentië der erflaatster te vervullen, zweefde een fijn glimlachje om zijn mond, of hij zeggen wilde: »Gij zijt er dan toch toe gekomen, al valt gij wat aarzelachtig.” Na eene korte woordenwisseling over het eenigszins plotseling afsterven zijner cliënte, en haar uitdrukkelijk verlangen om in alle stilte en zonder samenroeping harer familieleden ter ruste te worden besteld, vertelde hij mij, dat hij sinds dertig jaren met het vertrouwen van Jonkvrouw Roselaer tot de Werve was vereerd geweest, en met het beheer harer zaken was belast, en dus ten volle in staat was mij alle verlangde inlichtingen te geven omtrent hare verhouding tot den generaal von Zwenken, en hare intentiën met dezen en zijn kleindochter. Ik spare u en mij zelven de optelling van de jammerlijke reeks tracasseriën en reciprociteiten, waarmee, al vóór de geboorte van Francis, de generaal en tante Sophie elkaar hebben vervolgd en elkanders leven hebben verbitterd, Dat zij dien man niet met het bezit harer fortuin wil begunstigen, kan ik mij best begrijpen, en ik moet het zelfs goedkeuren met het oog op Francis, die het eerste slachtoffer zou zijn van die onvoorzichtigheid. Uit alles blijkt, dat hij een verkwister moet zijn, of ten minste een zóó slecht financier, dat de staat zijner zaken, dien de notaris op zijn duimpje kent beter wellicht dan de man zelf —, te vergelijken is bij een zinkput, waarin men schatten bij schatten zou kunnen wegwerpen, zonder die te dempen, Maar tusschen het onthouden van zijne nalatenschap aan een verwant, wien men gelooft niets schuldig te zijn, of het smeden van een onverbiddelijk wraakzwaard, dat men nog uit het graf boven zijn hoofd weet op te heffen, ligt toch eene wijde klove, en dit getuigt van een onchristelijk en geest, van eene woeste haatdragendheid als men onder wilden en heidenen nauwelijks zou vinden, maar die men allerminst had kunnen verwachten van eene statige dame in een stijf kostelijk zwart zijden japon, met zilvergrijze haren onder een zwart kanten mutsje, en een snoer zuivere paarlen om den hals zoo. als zij zich vertoont op haar portret, nog in het laatste jaar van haar leven geschilderd, en dat zij aan haar notaris gelegateerd heeft, omdat zij zich in ’t hoofd had gezet, dat niemand harer