portret? vroeg ik, om hem af te leiden. Wij hadden hem meermalen geplaagd om de kleine afgoderij, die hij pleegde met een zeker vrouwenbeeld en medaillon.
— Neen, antwoordde hij met een flauwen glimlach, daar is iets tusschengekomen; hare ouders wilden het niet; zij is nu gehuwd. Maar toch ik heb mijne gade bemind; zij was eene lieve, zachte vrouw! Zij maakte mij gelukkig; zij was de moeder van mijn kind!
Daar was niets, niets, wat hij niet op zijne dochter terugbracht, welke kunstgreep ik ook aanwendde, altijd zij, en ook voor haar alleen maar met hartstocht!
Eindelijk was het zoo laat geworden in den middag, dat de kleine rusten moest. Hij wilde, dat ik hare slaapkamer zien zoude; ik geloof, dat het was, om niet van zijne gewoonte af te gaan. Hij moest het altijd zien, hoe men haar in het wiegje legde. — Gij kunt u geen denkbeeld maken van de vindingrijkheid, den kieschen smaak en den kwistigen overvloed, waarmede het vertrek was opgesierd, dat de slaapkamer van freule Ine heette. Het boudoir eener vorstelijke bruid kon niet met meer weelde en gemak zijn toegesteld dan deze kamer. Niet Friesland, maar Parijs en Lyon hadden de schatting moeten brengen aan de behoeften van dit kind. Voor een groot eenvoudig behangen ledikant (het zijne) stond het wiegje; niets kon zoo sierlijk zijn als dat wiegje. Een groenzijden zakje, in den vorm van eene kleine hangmat, door buigzaam balein tegen te groote weekheid beschermd, schommelde met behaaglijke molligheid tusschen sierlijke pilaren van kostbaar hout. Met kant omzoomd, was het ragfijne linnen der lakentjes, en de donzen kussens weder met kant en wit satijn opgesierd. Al het overige was in evenredigheid met dit kleine meubel. Ik verhaal ze niet alle, die liefkoozingen en kussen, waarmede de kleine Ine nu eindelijk aan hare vrouwen werd overgelaten, noch ook die duizenden aanbevelingen tot zorg, altijd overtollig bij de trouw dier min, bij de liefde dier bonne, altijd overtollig en toch altijd herhaald!