westins was zoo radeloos in zijne wanhoop, dat hij er niet aan dacht geneeskundige hulp in te roepen. Ik bracht het hem aan het verstand. Gelukkig was er een redelijk kundig heelmeester op het dorp; om dezen werd gezonden. Terwijl men hem wachtte, kwam ik op een denkbeeld. Ik had meer kleine kinderen bijgewoond; mijne zuster had er vele. Ik wist, dat zij ze bij lichte kinderstuipjes in de vrije lucht bracht. Ik wist niet, of dit hier baten zou. maar men kon het beproeven. Ik nam Ine van den schoot der voedster, die mij begaan liet in haar angst. Ik ging met haar voort.
— Wat wilt gij? vroeg de jonker op een wilden toon.
— Naar buiten! riep ik, dat kan goed zijn.
— Naar buiten! herhaalde hij, en stortte voor mij uit met de onstuimigheid eener wolvin, die den roover harer welpen wil inhalen.
En waarlijk, ik kan niet zeggen, hoe innig ik er den Hemel voor dankte: toen de versche lucht hare werking deed op de longen der kleine lijderes, was het eene gunstige. Een zacht geschrei toonde, dat zij tot de bewustheid wederkeerde; het borstje verruimde zich; de kleur werd beter; de oogjes stonden weder helder, de stuip was gebroken. Ik riep het met vroolijke zelfvoldoening toe aan de vrouwen, die gevolgd waren. Lieuwestins stortte met een doordringend: Mijn kind leeft! op zijne knieën neer.
Hetgene Brown mij verder verhaalde, hoe hij het met zijn gastheer maakte, en hoe hij zijne reis vervolgde, is van geen belang voor iemand mijner lezers en zonder nut tot het volgen van Lieuwestins geschiedenis; daarom ook deel ik niets van zijne woorden mede, dan alleen waar het dezen geldt.
— Vele jaren later (ik had onder mijne menigvuldige ontmoetingen Lieuwestins en Tjerkstra-State bijna geheel vergeten) werd de predikant van eene kleine Friesche stad naar mijne toenmalige woonplaats beroepen. Het was iemand die bijzonder in mijn smaak viel, en weldra een lid werd