Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/115

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zij zullen met haar lachen over uwe zwakheid, en gij zult al het voordeel van den eersten indruk verliezen.

— Ik ga haar mijne verontschuldigingen maken; ik zal haar zeggen…

— Heel veel, dat zij aanhooren zal, maar niet gelooven. Ik ben er zeker van, dat freule Ine haar vader niet noodzaken wil onbeleefd te zijn, ging ik meer luid voort: want het oogenblik was dringend, en van zijne wilskracht had ik niets te hopen. Tot eenig antwoord leunde zij haar blond hoofdje nog matter tegen zijn schouder.

— Gij ziet, dat ik mijn kind in zulk een toestand niet alleen laten kan, sprak hij met eene diepgaande onrust en snel, als vreesde hij nog weder eene wenteling in zijn besluit, nam hij zijn afscheid, en begeleidde de beide dames.

— Ik zuchtte, en bepleitte zijne zaak bij de weduwe. Zij moest hem wel liefhebben, en van een zacht vrouwelijk karakter zijn; want zij begreep en vergaf, ofschoon zij hem beklaagde. Zij vroeg mijn arm, toen wij naar huis gingen. Ik vond dit een gelukkig voorteeken.

Dat Lieuwestins op dien avond een bangen strijd gestreden had, bewees de zorg, waarmede hij later mevrouw d’Elmancy zocht, en dat zij hem vergeven had, was licht te zien in de ongemaaktheid, waarmede zij hem ontving. Ook was het weldra voor niemand meer een geheim, dat Lieuwestins op een zeer goeden voet stond met de barones. Niemand wist echter iets bepaalds, en het was zeker, dat de jonker zich nog niet verklaard had. Dit was te meer waarschijnlijk, omdat freule Ine het huis der weduwe niet bezocht, zichtbaar elke aanraking met deze vermeed, en zich meer dan ooit in den kring der jongelieden terugtrok. Ik begreep de reden van dit alles; er hadden nog meerdere botsingen plaats gehad tusschen die beide vrouwen, en Lieuwestins aarzelde. De vader streed met den minnaar. Ondertusschen moest er een einde komen aan deze spanning. Ik zag, dat het levensgeluk van mijn vriend