verwoesters te kunnen overleven. Maar het is de ijzeren wil van den mensch, die, eenmaal wetende, dat zijn wil goed was, en zijn doel nuttig, het met volharding voortzette, al moest er ook schier bij iedere schrede, die hij vorderde, een nieuwe hinderpaal overwonnen worden; en hij slaagde. Hinderpalen zijn voor de ziel, wat het ijzer is voor den magneet. Zij voeden haar, en voeren haar op tot eene onbekende kracht en tot het torsen van ongedachte lasten. Nog omvatte ik niet in mijn tafereel dat lieve dorpje, hetwelk daar achter mij ligt, met dien eenvoudigen toren door het donker klimop omsingeld, als de jeugdige, die den ouderdom omarmt; dat daar ligt tusschen die welige landerijen, door vroolijk rundvee bevolkt, welks geloei zich somtijds paart aan den schellen klank der dorpsklok, en die ook juist thans mij het oor trof. Ik heb gezegd, wat ik zag; ik kan niet zeggen, wat ik gevoelde. Wij menschen ontleden te veel onze gewaarwordingen; en juist die spitsvondigheid doodt het gevoel. — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — —
— — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — —
— Ik had eindelijk mijne schets voltooid. Dáár op mijn papier lag in losse trekken, op verkleinde schaal, het bevallig geheel voor mij, nauwkeurig genoeg, om het als eene gedachtenis met mij te voeren, Ook verwijderde ik mij van daar.
Om mijne morgenwandeling te voltooien, ging ik de groote brug ter rechterzijde over, en bevond mij spoedig aan den anderen oever van het kanaal. In mijzelven verdiept, had ik niet gezien, hoe weder een luchtig scheepje de andere brug was doorgegleden, en snel door rappe pekbroeken werd vastgelegd aan den wal, juist daar, waar een veerhuis als gastvrije woning staat, ten dienste derzulken, wier tijd niet toelaat in de stad zelve een verblijf te gaan zoeken. Het scheepje, dat mijne aandacht trok, was een sierlijk jacht; een statig man, van hooge, trotsche gestalte en eenigszins stijve houding, met gelaatstrekken van