tijd van den rouw op haar landgoed doorgebracht, en bij hare terugkomst had zij onder al hare nabestaanden den grootvader uitgekozen, om haar opnieuw in de wereld te geleiden. Hij was zoo wel gezien aan het hof! Hare jeugd kwam zoo belangwekkend uit aan de zijde van den grijzen krijgsman! Zeker waren dit de redenen, die op het besluit van mevrouw De Pharsin een overwegenden invloed hadden. Zij had haar vorigen gemaal bemind, schoon hun huwelijk een overeenkomst was geweest tusschen hunne wederzijdsche verwanten; maar hij verloste haar van het klooster, en dat was zeer veel; later echter kwelde hij haar door ijverzucht. Zij begon het gemis harer vrijheid te gevoelen, en… de dood verloste haar van hem. Zij wilde nu hare jeugd en hare vrijheid genieten, niet meer, maar ook niet minder, dan de andere vrouwen, die zij om zich zag. Zij wilde aanbidding, zij wilde veroveringen, die men elkander zou influisteren. Zij wilde in zekere mate macht verkrijgen en invloed oefenen door hare schoonheid. Het hof was zeker het Pays de Cocagne voor dergelijke ondernemingen. En de baron De Pharsin had er haar voorgesteld! Zij wist wel, dat al die kleine intrigues, waar zij zich naar hartelust in verwikkelen wilde, opnieuw in eene verbintenis zouden uitloopen; maar Clarice zou ditmaal zelve kiezen en mocht zij niet ganschelijk vinden, wat haar hart zou voldoen, zij zou nu zoo voorzichtig wezen, bedacht te zijn op eene keuze, die in alles aan de eischen van hare verbeelding voldeed. Die keuze was reeds gedaan! Anatole de Feuquières stond naast haar als: haar verloofde. Als verloofde van eene jonge coquette, de graaf De Feuquières, die eene maand te voren nog in een luiden lach was uitgebarsten op het enkele denkbeeld van zulk eene verbintenis door bemiddeling van anderen! Was het dus uit eigen wil? De kleine, levendige, zwartoogige Clarice was bekoorlijk genoeg, om zulk eene overwinning te behalen. Maar zien wij hem aan… kenschetst zijn gelaat de verrukking van een gelukkigen hartstocht, welke
Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/142
Uiterlijk