haar huwelijk met zijn kleinzoon den jongen graaf naar het leger had gedreven, en alle aanbidding, die zij vroeger gewenscht had, scheen haar nu flauw toe, bij de gedachte aan zulk een wanhopigen hartstocht, dien zij met één woord in een gelukkigen zou herscheppen. Het kostte den ouden krijgsman geen moeite, om deze hersenschim te voeden; maar iets anders was het, onder eenigen voeglijken schijn van den koning te verkrijgen, dat een jong edelman van het huis des Dauphins zou teruggeroepen worden uit het leger, om niets belangrijkers dan een huwelijk. Hij moest dus in het gedrag van den jongen Feuquières zelf de noodzakelijkheid vinden voor die terugroeping. Lodewijk XIV, hoezeer hij de onafhankelijkheid der oude Fransche geslachten ontzenuwde, schonk hun aan rijkdommen en hofgunst terug, wat ze in werkelijke kracht verloren, en was bijzonder kiesch op het teedere punt hunner familie-eer, omdat hij ze als een deel van zijne eigene beschouwde. Jongelingsdwaasheden — wie der jonge edellieden bedreef ze niet? — konden worden voorgesteld op eene wijze, alsof ze eene schaduw zouden werpen op het edele geslacht der Feuquières; de koning zou gereed zijn, met zijl1 gezag tusschenbeide te treden. De voogd liet dus de gedragingen van zijn pupil bespieden. Hij meende weldra gevonden te hebben, wat hij noodig had. Het toeval, of eigen keus, had Anatole in zeker Paltsisch dorp zijn kwartier doen nemen bij een Lutherschen predikant; er werd veel gesnapt over zijn omgang met de drie beeldschoone dochters van den Lutheraan. Zijne krijgsmakkers hadden hem veel geplaagd met zijn smaak voor het Lutheranisme, een hunner zelfs had eene uitdrukking van ijverzucht op de gunsten der schoone landmeisjes in een tweegevecht met den graaf moeten verantwoorden… genoeg, meer dan genoeg om te vinden, dat zijn pupil niet langer kon gewaagd worden aan het gevaarlijke der verbintenissen met listige ketterinnen. De baron was in de gelegenheid, om den koning dagelijks te zien en zonder getuigen een woord toe te spreken. Hij
Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/147
Uiterlijk