Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/154

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

den Olymp behooren, wij die den wolkenwagen van Jupiter haastiglijk moeten zien voorbijtrekken, zonder in zijne vaart te worden opgenomen, wij willen de geschiedenis van uwe herschepping kennen. Het is zeker dat gij sinds een uur niet meer tot de aarde behoort!

— Bespotting! riep de jongeling, als ik zoo diep rampzalig ben! Hij hield de beide handen voor de oogen met eene zoo plotselinge, zoo geheel zich zelve vergetende uitbarsting van wanhoop, dat de goedhartige jongelieden er van verschrikten.

— Maar het is eene waarheid, dat hij wankelt op zijne voeten, riep St. Ruth, die hem trachtte te steunen.

— Toch niet rampzalig door het woord van den koning? vroeg een meer bejaard edelman met een medelijdenden blik.

— O, de koning was genadig! voorzeker, genadig, hernam de jonge graaf, nog meer verbleekend. Hij gevoelde, dat hij zich onvoorzichtig had prijsgegeven. — Ik heb het niet recht verstaan; het betrof, geloof ik, mijn huwelijk.

— En toch scheen de koning tevreden over uw antwoord; wij hebben allen gehoord, dat gij uitgenoodigd werdt om dezen avond van het spel te zijn. Wat hebt gij gedaan voor die eer?

— Ik heb alleen »ja” gezegd, hernam de jonkman met bitteren weemoed.

Dat was letterlijk waar. Een tweemaal herhaald »ja, sire!” was alles wat zelfs Lodewijk XIV van de onverschillige verstrooiing zijns beschermelings had kunnen verkrijgen. De baron, die naast zijn pupil stond, had het overige aangevuld en die kortheid aan schuchtere vreeze geweten en de koning, die niet ongaarne zulk een indruk maakte, tenzij uitnemende daden recht gaven tot meer vastheid, was voldaan geweest over den jongen schuldige, dien hij door zijne zachte toespraak van zijne goedheid had willen verzekeren; maar hij had tegelijk den dag van het huwelijk bepaald en op eene wijze, die geen ander antwoord toeliet, dan eene zwijgende toestemming. Dat had den jonkman ver-