Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/157

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

aan het voorgaande, mijnheer Mansard, als ik u vragen mag, ziet gij den schilder Mignard?

— Zoo nu en dan, graaf! Ik was te wel met Le Brun, om veel in zijne gemeenzaamheid te deelen.

De graaf zuchtte. — O, maar gij kunt mij toch zeggen… en hij nam hem de beide handen met dringende vertrouwelijkheid. Gij weet zeker, wie de vrouw is, die hij als model heeft gebruikt voor zijne Esther! Met bevreemding zag de groote bouwkundige hem aan.

— Die Esther is geen zeer bekend stuk, en het model, vergeef mij! de vraag is zonderling, Neeré, Jacinthe,… hoe kan ik dat weten? Ik ben er van overtuigd, dat Pierre Mignard het zelf niet meer weet. Men ziet die wezens, men gebruikt ze, maar voor het overige… vergiffenis, mijnheer de graaf, ik ben niet in de stemming tot zulke scherts, en deze jonge heeren lachen reeds meer, dan ik om uwentwil wenschte.

Daarop ging hij verder. — Men had mij gezegd, dat ik den Koning hier zoude vinden, en ik verval midden in mijn rouw onder een troep jonge dwazen die mij naar vrouwen vragen! mij! sprak hij grommend.

— Als gij gedaan hebt met lachen, mijne heeren, sprak De Feuquières, terwijl hij zich toornig naar de jongelieden toekeerde, moest een van u de beleefdheid hebben, mij te zeggen, wat gij hier te bespotten vindt.

Maar de vroolijkheid der jongelieden vermeerderde nog door zijn ernst.

En De Varennes riep hem lachend toe: Wij vermaken ons met de nieuwe satire, die mijnheer Boileau zal maken, eene parodie op Phédra, Hippolyte bekeerd! of…

— De veldtocht in den Palts, vielen anderen in. In waarheid, uwe bekeering is volkomen, daar mengt zich geen aasje ketterij meer in!

— De Palts! wat beteekent dat? riep de graaf, uitdagend de hand aan den degen slaande.

— Niets anders, dan dat gij vroeger de strenge en