Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/158

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

stugge berisper onzer daden waart, en dat gij terug zijt gekomen als — een volslagen Lauzun. Neen, gij moogt niet boos worden; hier nemen wij geen duel aan dan met den kaatsbal; gij moet luisteren; gij hebt ons zoo dikwijls de les gelezen; thans zullen wij spreken, hernam d’ Armentieres; wij zijn allen loshoofden en erkennen het. Wij zijn niet zoo bescheiden, of de namen van sommige dames worden wel eens om onzentwille belasterd; wij zijn dikwijls dol genoeg, om ter zake onzer schoonen alles te wagen, wat er gewaagd kan worden, maar zulk een grof en vermetel overschrijden van alle perken had niemand onzer zich veroorloofd……

— Maakt er een eind aan, en zegt mij, wat gij mij te verwijten hebt, riep De Feuquières ongeduldig.

— Ongehoord! werd er geantwoord.

— Gij vraagt dat! vervolgde de spreker; van het buitenland zwijgen wij, omdat wij niets weten met zekerheid. Maar verloofd te zijn met mevrouw Clarice de Pharsin, eene van de schoonste en jeugdigste vrouwen, die in het salon der koningin werden voorgesteld, en een kwartier nadat de koning zelf u de eer aandoet, over uw huwelijk te spreken, openlijk met de allerdolste gril voor den dag te komen, die ooit door iemands hoofd is gegaan, verliefd te zijn op…

— Het model van een schilder! vielen verscheidenen in.

— En het te bekennen! riepen anderen.

— Maar, mijne heeren, gij zijt volslagen dol! riep Anatole, met den voet stampende van ergernis. Ik wil noch bedoel iets dan het heiligste…

— Tartuffe! riepen zij allen.

— Met wien uwer zal ik het genoegen hebben, mij nader te verklaren over dat woord, riep Anatole met de doffe, ademlooze stem van den uitersten toorn, en verbleekte beurtelings van verontwaardiging.

— Met niemand, als het u belieft, sprak De Varennes, die luitenant van de Mousquetaires des konings en zijn