van Feuquières, dat reeds niet meer geheim was gebleven; maar, dat men het oog op haar gericht hield, onverschillIg om welke reden, was harer kleingeestige ijdelheid reeds genoeg. De Feuquières leed voor beiden! al had hij niet de onbescheidene blikken begrepen, die men richtte op hem en op mevrouw De Pharsin, de waarschuwing van den ouden baron, in het begin van den avond, zou hem hebben ingelicht. — »Geloof mij, dat ik u niet verzocht zou hebben, ons hierheen te volgen,” had hij hem gezegd, »zoo ik het niet onvermijdelijk noodig had geacht, uwe fouten van gisteren in de kaatsbaan goed te maken. De graaf d’ Aubigné die nooit nadenkt bij hetgeen hij doet, is, geheel vervuld daarvan, met het versche bericht van uwe dwaasheid naar mevrouw De Maintenon geijld, om het te vertellen aan ieder, die het hooren wilde. Hij vond er den Koning, hij meende, dat men lachen zoude, maar Zijne Majesteit is zeer ernstig geworden, heeft een hard woord gesproken over u dat zoowel bedreiging kon heeten als veroordeeling, en hij beval d’Aubigné te zwijgen, toen deze voortspreken wilde. Overweeg dit en ons geene verdere onbezonnenheden. Het is niet slechts uwe eigene toekomst die gij bederft, het is de rust van een grijsaard, die gij opoffert, om niet te spreken van die arme jonge vrouw, wier jeugd en zwakheid van u verstand eischen voor twee.” Was het de overweging van de vermaning des ouden mans of een herdenken aan De Varennes of beide vereenigd, die den jongen edelman tot dit kalme en ernstige voorkomen dwong, terwijl hij toch zooveel leed: want onafhankelijk van zijn opgedrongen toestand en zorge voor de toekomst, was het reeds eene grievende smart voor een edelman van zoo strikte beginselen als hij was, met het volkomene besef van zijne onschuld, gedrukt te gaan onder eene verdenking, waarmede anderen zouden gelachen hebben en waardoor hij zich onteerd achtte. Het was eene bittere grieve, dat hij beschuldigd en gestraft zou worden juist voor die fouten,
Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/160
Uiterlijk