Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/170

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

eenig recht en met den heiligsten ernst, wie is de vrouw, die tot model heeft gestrekt voor uwe Esther, aan den kolonel De Pharsin verkocht; dezelfde, wier beeld gij tracht terug te geven op dit doek; dezelfde, die in gindsche groep nymphen op den voorgrond staat. En de vraag, mijnheer, is noch van een ongerechtigde, noch van een onbescheidene, dat zal ik u bewijzen, als gij goed vindt, haar te beantwoorden.

Pierre Mignard nam voor het eerst een ondeugend en geheimzinnig lachje aan. — En indien het nu een ideaal ware?

— Neen, mijnheer, riep de jongeling met vuur, dat is zoo niet; gij hebt die beelden naar het leven geteekend, naar eene jonge schoone vrouw, die bestaat — en die in Frankrijk moet zijn — in Parijs — in uwe nabijheid wellicht — onder het bereik van uwe wenken ten minste, zoo vaak gij het wilt.

— En onder het gehoor van uwe stem, mijn nobele graaf, zei de zachtjes, tusschen hare kleine, witte tanden door, eene bevallige jonge vrouw, die op den achtergrond van de schilderkamer een gordijn oplichtte. Toen zij zag dat de graaf en de schilder beiden den rug naar haar toegekeerd hielden, bleef zij staan, met de eene hand de gordijn terughoudende, terwijl de andere vaak door eenig gebaar uitdrukte, wat zij gevoelde; maar zij sprak voor zich zelve, om niet verstaan te worden, en zij scheen veel meer belang te hebben, om te luisteren; telkenmale, als in den toon van het gesprek eene beweging der sprekenden haar een omzien deed vreezen, viel het beveiligend doek neder en de luisterende werd niet ontdekt. Die bekoorlijke jonge vrouw was het orgineel van al de figuren, die zoozeer de opmerking trokken van den graaf De Feuquières: het model van Pierre Mignard.

— Dit te weten, vervolgde de jongeling, de mogelijkheid er van te onderstellen, de waarschijnlijkheid er van te doorzien, en dan kalm te blijven… en zoo opvoeding en