Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/186

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

al onze personen op hetzelfde tooneel, als in het laatste bedrijf eener comedie van Molière. Zoo wij den kolonel De Pharsin noodig hadden, die is in de salle des valets de pied.

De schoone Louise was niet zonder onrust, toen zij haar vader zag naderen, doch een blik van Lodewijk bemoedigde haar. Wij weten niet, hoe de oude, zonderlinge kunstenaar zou zijn binnengetreden, en op wat wijze hij zijn tegenzin in hofmanieren met den verschuldigden eerbied voor zijn koning zou vereenigd hebben; maar Lodewijk, die — hoe streng hij ook zijn mocht op de eischen der etiquette tegenover zijne hovelingen — de achting voor het talent zoo waarachtig gevoelde, dat hij zelfs daaraan zonderlingheid en grilligheid toegaf — maar Lodewijk XIV, die van een pauselijken Nuntius en van een Doge verootmoediging had geëischt, voorkwam den knorrigen kunstenaar, door naar hem toe te gaan, hem op den schouder te kloppen en hem met goedheid te zeggen:

— Hoe nu, papa Mignard! waarom wilt gij uwe dochter niet tot gravin De Feuquières maken?

— Dat is mjj nog niet voorgesteld! zei de grijsaard, groote oogen opslaande naar zijne Louise, die zich een weinig ondersteunen liet door den arm van De Feuquières.

— Zoo doe ik het! zie, zooals ze daar staan, zal het een aardig paartje zijn, dat mijn hof eere zal aandoen.

En mijne schilderkamer ledig zal laten van mijn allerkostbaarst model!

— O, mijnheer Mignard, gij behoudt de kopieën! zei De Feuquières schalk.

— En daarbij zult gij voortaan niet meer zooveel in uw atelier bezig zijn, ten minste zoo gij op ons verzoek de ambten en waardigheden aanneemt, welke de dood van mijnheer Le Brun heeft doen openvallen, sprak de koning.

— Ik zal er niet lang plezier van hebben, Sire! ik ben tachtig jaar geworden! hernam de kunstenaar, en daaruit moest men begrijpen dat hij had aangenomen.

— Wij hopen het tegendeel, hernam Lodewijk glim-