had ik niet noodig gehad uwe zaal overhoop te brengen.
— Doctor Abraham Pool! gij kunt blijven; ik had uzelf aan tafel genood, zoo gij niet te zeer een trawant van den dood waart te noemen.
— Broeder! begon de man met het boek, aanhoor doch de sieckentroost, welcke is een onderwysinge in den geloove ende den wegh…
— Dominee! ruim mijn huis, of ik verbied u de stad! Maria! geef mij mijne beste pruik en laten Six en Broekhuizen hier terugkomen. Ook moet Wouter Jansz., de zoogbroer van Gerrit, die vandaag mee bediend heeft, binnenkomen.
Dominee trok af met boek en al; Maria wist, dat zij gehoorzamen moest, maar zeide onder het heengaan: — Hendrik! ik meende toch, dat ik wel deed, met voor uwe ziel te zorgen; denk toch daarop!
— Als ik dat eerst nu deed, beste vrouw! zou het dan niet te laat zijn? vroeg hij met de kalme bewustheid van wat hij zeide: Ik heb christelijk geleefd, al was het niet strak Gereformeerd, en ik hoop te sterven als wijsgeer en als burgerneester van Amsterdam; en daartoe heb ik dien man met zijn gefemel niet noodig.
Toen Six en Broekhuizen gekomen waren, sprak hij eene wijle met hen over de stadsbelangen, en waarschuwde nog evenzeer tegen Franschen invloed als tegen al te openlijk wantrouwen jegens Engeland; maar terwijl hij bezig was, ontdekte zijn oog met den scherpzienden blik, die veegen ooms eigen is, in den donkersten hoek van de zaal, een man, die geleund stond tegen den muur, en hen glurend bespiedde. Hij wees met een bevenden vinger derwaarts, en sprak, doch met den schimplach der diepste verachting:
— Ziedaar waarlijk nog Valckenier! het moet gezegd worden, dat hij zijne prooi trouw bewaakt; de wijze, waarop hij het doet, is zijner waardig. Waar is nu Wouter? De man verscheen met zeer stille treden en neergebukt hoofd. Wouter! de post van aanspreker, dien gij lang hebt begeerd,