gelukkig schepsel, dat zich door de hoop op eene betere toekomst heeft laten omkoopen tot een bedrog; ach! het gebrek verleidt zoo licht tot laagheid, doch dit is de eerste, waartoe ik verviel; ik ben de misdeelde door natuur en fortuin, die van een dakkamertje voor een uur slechts overgeplaatst werd in dit salon, om een man van eer af te schrikken door haar onbevallig voorkomen; ik ben de weeze, die een traan niet weerhouden kon bij de herinnering eener moeder; ik ben het behoeftige meisje zonder smaak, voor een oogenblik gesierd met het gewaad van de smaakvolle, rijke dame; ik ben niet de gelukkige bruid, maar slechts de beklagenswaardige naaister van het bruidskleed! de strafbare… En het arme schepsel leunde zich aan een stoel, en boog zich snikkend voorover.
— Strafbaar voorzeker! antwoordde Maurice ernstig, en zoo strafbaar, dat ik mijn eigen rechter wil zijn, en u al de gevolgen van uw bedrog wil doen ondergaan: gij hebt u voorgedaan als mijne bruid, gij zult het zijn; ik sta u niet toe neen te zeggen, mijne nicht mage dan mijnentwege haar vorstinnenkleed aantrekken voor een ander; gij zult met een zediger tevreden zijn; mevrouw de T.-N. die u gekozen heeft, om hare nicht te vertegenwoordigen, moet kunnen getuigen, dat gij waardig zijt…
— Een edel man gelukkig te maken, sprak de oude dame, want de porte-brisé opende zich, en de drie samengezworenen traden binnen: Gabrielle, schaamrood aan den arm van haar geliefde; Maurice, de Parijzenaar, met eene verlegene houding tegenover Maurice, den provinciaal… En Honorine… zij zeide niets, maar zij zag op naar Maurice, als wie een Hooger Wezen aanstaart, en zij bleef op den afstand, die haar van hem scheidde; — maar toen hij, naderende, bezorgd hare hand vatte, en met bewogene stem vroeg: Gij wilt dan niet? zonk zij in zijne armen, en stamelde afgebroken: Kon ik dan zoo ras begrijpen, dat mij nog geluk bestemd was!