toespraak beurtelings antwoordden met dezelfde uitdrukking in dezelfde taal, en met die vrijmoedige losheid, die het juiste midden hield tusschen de vrijpostigheid der onbeschaafdheid en de terughouding der overbeschaving — als dit alles zich — telkens herhaalde, zoo vaak hij zich aangetrokken voelde door de onweerstaanbare bevalligheid van de groep die zij te zamen vormden, dan moest men den armen romanesken graaf beklagen — misschien een klein weinigje uitlachen, dat hij gevangen was in zulk een net, maar hem ongelijk geven, dat kon men niet. De lieve zusters die gewoon waren te leven van heden tot morgen, zonder omdenken noch terugblik, zonder herinnering noch hope, hadden van nu aan gewaarwordingen en aandoeningen, die zij elkander niet mededeelden, niet om zich voor elkaar te verbergen, maar omdat zij ze niet begrepen, niet gewoon waren haar hart te peilen en met hare gevoelens rekening te houden, en zoo min aan mededeeling dachten als vele menschen aan zelfonderzoek. Misschien had eene vreemde vrouwelijke opmerkster uit hare gesprekken naïeve bekentenissen kunnen opvangen, die zij onderling daaruit niet hadden verstaan Zeker is het dat ze onrustig werden tegen het uur dat de gewone wandeling op het terras aanving, dat zij het pesthuis het schoonste oord der wereld vonden zoo vaak de jonge Franschman haar lang en vriendelijk had toegesproken, en dat ze het pesthuis vervelend vonden en onuitstaanbaar, als de luim of weifelende zin van den graaf hem morrend en in zich zelven getrokken, had teruggehouden in zijn verblijf.
Het was zeker niet zoo vreemd, dat de bevallige Maltezerinnen zich voelden aangetrokken door den jongen Parijzenaar. Niet juist om zijne schoonheid: Matteo's mannelijke bevalligheid was de wanhoop van alle jonge Maltezels in wier midden hij leefde, en Magallons verloofde was boven menige zijner Grieksche landgenooten bedeeld met die eigenaardige schoonheid van zijn landaard, waarbij de blondheid en de bleekheid van een Parijzenaar eene flauwe