Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/95

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

verlangde, wist ik eene roos in te sluiken in dat pakket en had daaraan een briefje vastgehecht met dit woord: Draag haar als gij mij liefhebt. Maar, helaas, hij heeft mij niet lief, want hij heeft mij niet geantwoord.

— Zottin! zou een antwoord uit het pesthuis tot ons komen? Het is de twintigste dag van zijn verblijf in het lazaret; hij is heden vrij.

— Heb ik dan niet evenzeer nagerekend als gij! Maar zoude hij reeds heden komen?

— Kan de liefde uitstellen? En heeft hij het vader niet beloofd, dat hij de kennismaking vernieuwen zou na de quarantaine.

— Liefde, zeidet gij, zuster. Maar begrijpt gij hoe hij ons beiden tegelijk beminnen kan? Sinds ik hem ken, heb ik afkeer van Matteo:

— En ik haat Colchontris! Maar hij bemint ons niet beiden! Hij is of een boos mensch, die ons met opzet heeft willen bespotten, of hij aarzelt in de keuze; men zegt, wij gelijken elkander zoozeer!

— Helaas, wij zijn thans wel te onderscheiden, ik ben niet meer vroolijk.

— Gij zijt bleek geworden, Peppa!

— En uwe wangen en oogen blinken van verhoogden gloed; gij zijt de schoonste gebleven.

— Dat is ijdel spreken, Peppa! die bleekheid staat u goed. Maar ik bid u dit ééne, zuster, berust in zijne keuze, als hij den gordel draagt…

— Mijne zuster, laten wij elkander niet haten, zelfs niet al siert hij zich met mijne roos…

— Ik belove u dat, sprak Magallon met eene vastheid, die wellicht haar oorsprong nam uit eene geheime hoop, dat zij den triomf zoude wegdragen — en zij gaven elkander de hand met eene innigheid, die van Peppa's zijde de grootmoedigste was, daar zij zich niet vleide met de voorkeur van den jongen graaf.

— Laat ons toezien, hij moet de strada Giovanni