Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/94

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Welnu, dien heb ik lief!

— Arme, arme zuster! juist heeft hij mij gevraagd of ik hem zou kunnen beminnen… En, helaas! ik weet het wel zeker, ik bemin hem.

— Afschuwelijk! hij heeft mij woorden gezegd aan dezen gelijk op dien avond vóór ons vertrek; het was bij het afscheid. — Op dienzelfden avond sprak hij tot mij; wij zeiden eIkander toen vaarwel.

— Maar spreek toch, wat hebt gij geantwoord; ik konde niets zeggen, omdat vader mij naderde en mijn arm nam.

— Ik heb gezwegen, omdat ik niet wist wat ik moest antwoorden. Nu zou ik dat wel weten, want ik heb de zekerheid dat ik dien vreemdeling bemin — en ik heb besloten het onzen vader te zeggen, als slechts eerst…

— Wat eerst, zuster, gij hebt toch niet evenals ik?… riep Magallon met sprekende hartstochtelijkheid in gebaren en oog. — Hoe als gij?… Wat hebt gij gedaan, zuster? vroeg Peppa angstig en bevende.

— Hij wenschte als aandenken van mij den gordel dien ik droeg, ik lachte en zeide hem: gij zoudt mij niet meer onderkennen van mijne zuster als ik u dien gaf; maar later — toen wij hier waren en ik voelde dat hij mij meer dierbaar was geworden na de scheiding, — dacht ik na, hoe zijn verlangen te voldoen. Ik had gehoord, dat vader hem Siciliaanschen wijn zou toezenden, die in het lazaret niet te krijgen is, en ik gebruikte die gelegenheid om een gordel, aan den mijnen gelijk, aan een der zakken te binden, en ik schreef daarbij alleen dit: Sier u daarmede, tot bewijs uwer liefde.

— En ik dan, ongelukkige, riep Peppa, deed ik niet hetzelfde! Mij had hij gevraagd om de roos die ik drage; ik stond die toen niet af, maar ik voelde later, dat ik niet zonder hem konde leven, en toen ik wist dat Matteo hem eenige goederen zoude zenden, die hij uit de stad