Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/114

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vers. In onze dagen zoude dit eene belachelijke pedanterie kunnen heeten, maar men bedenke dat het Latijn toenmaals de gemeenzame spraak der vorsten en grooten was. In jeugdiger leeftijd had zij zich somtijds vermaakt met het opstellen van kleine dichterlijke proeven; thans verwierp zij die oefening, nutteloos inderdaad indien het oefening zijn moet, om zich meer bepaald op staaten geschiedkunde toe te leggen.

Met zoovele en zoo uiteenloopende bezigheden bracht Elisabeth de dagen harer eenzaamheid door, slechts somtijds daarvan afgeleid door de brieven van haar geliefde. Nu had zij deze echter sinds eene week niet meer ontvangen. Met bange zorg zag zij, bij een ernstig nadenken over hun wederzijdschen toestand, de toekomst in. Zijn eerste brief, door Staunton zorgvuldig bezorgd, had haar evenwel omtrent Wyatt’s plannen gerustgesteld, daar de Graaf, hetzij uit lichtzinnige geringschatting der wezenlijke gevaren, hetzij uit zucht om voor zijne dame elk wolkje van bekommering te verwijderen, slechts van zijne goede verstandhouding met de Koningin en het hof geschreven, en alles verzwegen had wat haar zoude kunnen ontrusten. Niets verheugde de prinses zoozeer, als de hartstochtelijke genegenheid des volks voor haar Graaf; daarbij liet zij hare gloeiende verbeelding vrij spel in blijde droomen voor de toekomst. Met de onbezorgde vrijmoedigheid eener vorstin, die weet dat ze later vergelden kan, had zij Courtenays aanbod om uit zijne fondsen in hare geldmiddelen te voorzien, aangenomen, en de Graaf, eenmaal die vrijheid verkregen hebbende, voorkwam met angstvallige teederheid elke aanvrage. Zoo konde zij zich van dien kant dus meer onbelemmerd aan hare lievelings-studiën overgeven. Daarbij hield hij telkens aan, om ontheffing van zijn eed, met steeds dringender verzekering van zijn invloed en van de omzichtigheid waarmede hij handelen zou de. Tot hiertoe echter had Elisabeth met groote zelfverloochening dit altijd standvastig geweigerd en hem ernstig aangezet om zich op elke wijze in de gunst der Koningin staande te houden; vandaar dat Devonshire, hoeveel moeite het zijnen rondborstigen aard ook kostte, en hoe vaak hij eene opwellende gedachte terug. dringen moest, zich nog door geene overijlde daad verraden had. Ook is het waar, dat de ridderlijke edelman, zoo hoogst gevoe-