Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/119

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

VI.
Wien zal het gelden?



In hevige onrust over de gevolgen, die zijne gewelddadigheid in het huis van Bealow voor hem zelven hebben konde, nu het toeval Courtenay daarvan getuige had gemaakt, begaf zich Benefield des anderen daags vroeg. tijdig naar den Kanselier. Deze was reeds naar het hof, en hij volgde hem daarheen. Ook op Whitehall is Gardiner niet meer, en niemand weet te zeggen waar hij hem vinden zal. Nu wil hij zonder diens medeweten op zich zelven handelen. Reeds lang ongeduldig over het dralen van den Bisschop, die steeds zijn wrekenden arm tegenhield, wil hij zich niet langer door iemand laten leiden, die het maar half met zijne belangen meent; daarenboven, zijne zaak is dringend en gedoogt geen uitstel. Anderen naar zich zelven beoordeelende, houdt hij het voor zeker, dat Devonshire deze gelegenheid snel zal aangrijpen om hem te doen vallen, en hij is er van overtuigd, dat weinige woorden des Graven tot de Koningin daartoe genoegzaam zijn. Hij wil hem voorkomen; hij wil der vorstin alles bekend maken wat hij van Courtenays verstandhouding met Elisabeth weet en gist; hij wil zelfs met vermetelheid partij trekken van diens tegenwoordigheid in het huis van een kettersch leeraar. Hij zal de schande zijner oogmerken listig op zijn vijand overbrengen; hij zal de oogen der vrouwelijke gerechtigheid blinddoeken met zijn logenweefsel, en waar en onwaar zóó verwarren dat schranderheid noch onschuld hier eene schifting zullen kunnen maken. Hij vraagt gehoor bij de Koningin. — Zij is niet te spreken,