Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/120

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zij hoort de hoogmis in de abdij. O woede! Met gift en galop de tong, met laffen angst en wraaklust in het hart blijft hij wachten. Er verloopen uren. De kerkdienst moet geëindigd zijn. Zij is het; doch de Koningin doet een wandelrit door de stad, met haar Groot-Stalmeester, den gevreesden Devonshire! Hij is verloren, alles is uit! Bij haar terugkeer zal men hem niet meer bij Maria toelaten! Zal hij vluchten? Waarheen? De arm des gunstelings reikt te ver; de voor den godsdienst ijverende priester kan hem niet meer beschermen, noch gemeene zaak maken met iemaud die om eene schuld als de zijne vervolgd wordt. In de bitterheid zijner ziel verwenscht hij de Koningin, den Kanselier, Courtenay, Francis, en bovenal zich zelven; maar hij is radeloos verward, niet ééne gedachte wil zich geregeld in zijn hoofd voortspinnen. Hij blijft als wezenloos en verstijfd voor een der ramen van de antichambre staan, en staart met strakken blik op het voorplein. Daar ontstaat eenige beweging onder de wachten; de Koningin komt met haar gevolg terug, zijn vijand rijdt naast haar, zij voeren een druk gesprek; de Graaf, die de hulp der palfreniers weigert, springt luchtig van zijn paard en biedt met bevalligheid der Vorstin de hand. Zij neemt zijn arm; zij stijgen te zamen den grooten trap op. Aan Benefield is niet ééne beweging ontgaan. Vertwijfeling en spijt dringen het angstzweet uit elke porie van zijn lichaam; het duizelt hem in het hoofd. Daar klinken voetstappen in de zaal waar hij zich bevindt. Hij ziet om, het is de page Arthur Polus. Dat is te veel! Dat gelaat is hem nu meer dan onverdragelijk dezen ten minste wil hij ontwijken. Hij rukt eene zijdeur open en ijlt voort, hij verbeeldt zich dat hij gevolgd wordt, al verder en verder verliest hij zich in het kolossale gebouw; hij ziet de deur van een kleiner vertrek openstaan, zijn oog valt op een rustbed; half zinneloos van vermoeidheid en angst werpt hij er zich op neder, in zijne vertwijfeling aan niets denkende dan aan een oogenblik verpoozing en rust.

In Courtenay had hij zich echter vergist. Hoewel deze in de eerste verontwaardiging, zijn misdadigen vijand met een scherp woord eene naderende straf had aangekondigd, en ook inderdaad het voornemen had hier zonder verschooning te handelen was hij echter bij zijn wandelrit met de Koningin door haar op