Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/12

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»het Hooge Huis” zou SCHIMMEL zeggen — dat zich ook gastvrij voor mij ontsloot en waar Gij mij binnenleiddet.

Daar werd ik met innemende vriendelijkheid — en tevens met zekere stille waardigheid ontvangen door de vrouw die een dubbelen adeldom vertegenwoordigde, den adel der geboorte als de weduwe van een FOREEST, den adel van den geest als de dochter van VAN DER PALM — wiens liefelijk gemoed, wiens fijnen blik — wiens helder verstand en scherp oordeel in haar werden wedergevonden, zooals zij zijne trekken had geërfd. Als men VAN DER PALM gezien en gehoord had (en dit voorrecht wat mij te beurt gevallen) moest men dezen gedenken als men haar zag en hoorde. Daar zat zij te midden van een tal bloeiende zonen en dochters — de aanstaande schoonmoeder van BEETSDat alles is nu voorbij… de visioenen worden te pijnlijk — ik zou het woord van GUIZOT kunnen overnemen: »Je suis las de voir mourir” — en liever dan op graven te staren, breek ik den loop mijner herinneringen af — genoeg reeds voor U om U duidelijk te maken, waarom ik uw naam wenschte te verbinden aan deze Nieuwe Uitgave van mijn Devonshire. — Mocht het iemand bevreemden, dat ik U en mijzelve terugvoer naar dien lang verloopen tijd — ten overstaan van het publiek…? ik heb mijn antwoord greeed: Mijn echtgenoot gaf op de jongste expositie der Haagsche Teeken-Maatschappij eene aquarelle te zien, die een hoekje van zijn Atelier voorstelde, dat velen aantrok. — Op mijne beurt geef ik een Kijkje in mijne jeugd — eene schets van de eerste en liefelijkste tooneelen uit mijn leven als schrijfster.

Mocht mijn verjongde eersteling, — dùs voorgesteld, verwelkomd worden door mijne landgenooten met iets van belangstelling — en àl de verschooning voor zijne zwakheden en gebreken, die hij eenmaal vond in de Heilosche pastorie.

Dien wensch deelt Gij met mij, ik ben er zeker van, als van onze onverflauwde vriendschap.

A. L. G. B.-T.

DEN HAAG,

October 1880.