Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/134

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

nog meer in uwe gehoorzaal of in de raadkamer, waar de Kanselier zich spoedig stellen zou de tusschen uw hart en mijne bede. Want ik smeek Uwe Majesteit de Prinses Elisabeth, reeds te lang in hare afzondering vergeten, in ons midden terug te roepen, en, geloof mij Mylady, uw eigen genoegen en dat van ons allen zoude daar oneindig bij winnen.”

Het donkerrood der gramschap kleurde bij deze taal de wangen der Koningin. In de eerste verbazing konde zij geene woorden vinden om hare gevoeligheid uit te drukken over het don Quichotisme van Arundel, zooals men zijne daad zoude kunnen noemen. Allen die haar omringden, zwegen; zij wilden de gedachten der meesteres kennen, voordat zij de hunne lucht gaven. Zonderdat hieromtrent eenige afspraak bestond, waren de schroomvallige hovelingen, die zoo gewillig bukken voor de hand die hen ternederdrukt, overeengekomen nooit in Maria’s tegenwoordigheid een naam te noemen, dien zij wisten dat, haar onaangenaam in de ooren klonk, en het wekte dus hunne hooggaande verwondering, dat iemand, zonder omwegen, zon der eenige aanleiding, eene zoo teedere snaar durfde aan roeren.

Williams, die naast zijne moeder stond, leunde zijn hoofd op haar schouder, en de forsche, bijna mannelijke vrouw onder steunde met één arm den wankelenden jongeling, die plotselings door een zijner gewone aanvallen van zenuwzwakte over vallen was.

Courtenay behield volkomen zijne bedaardheid, reeds bij Arundels eerste woorden had hij zich op iets dergelijks voor bereid; doch het griefde hem dat de goedhartige Lord zulk eene kiesche zaak zoo onhandig en onstaatkundig aanvatte, en hij zag hem aan met een blik van misnoegen, welke Maria in al hare gramschap niet ontging, en dien zij geheel in zijn voor deel uitlegde.

»Bij onze Lieve Vrouwen St. Katharina! Graaf van Arundel, waar zult gij op uwe plaats zijn: in een krankzinnigen huis of in den Tower?” barstte Maria los, toen de drift haar het spreken vergunde.

»Ik ben waanzinnig, noch schuldig, Uwe Majesteit,” antwoordde hij ernstig, doch met eerbied; »hoewel ik zelf inzie, dat ik te