Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/154

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

VIII.
Een nacht in Sterny-House.



Door gewapende fakkeldragers voorgelicht en van Darley verzeld, reed Courtenay van Whitehall naar zijn huis terug. Hij liet zijn paard stappen en gaf zich aan een gepeins over, waar toe de menigvuldige, afwisselende aandoeningen van den verloopen dag hem zoo overvloedig stof gaven. Zelfs de duistere, nevelachtige najaarslucht, zelfs de sombere eenzaamheid der straten werkte mede om zijne ziel in dien toestand te brengen, waarin zij zich als het ware ontslaat van de medehulp der zinnen, om slechts te leven met hare gedachten en herinneringen. Zijn jonge neef, hoewel brandende van nieuwsgierigheid naar de oorzaak eener zoo weinig spraakzame luim, daar de Graaf anders gewoon was hem de groote kleinigheden van het Hof mede te deelen, stoorde hem echter niet… Hij speelde de rol van een bescheiden dienaar zoo goed!

Wij willen Devonshire in zijne overdenkingen niet volgen; wij kunnen ze gissen, wij weten dat ze niet geheel van onaangenamen aard waren, dat er zich veel zoets mengde in de zachte zwaarmoedigheid, waardoor hij zich willens overweldigen liet. Hij zoude zijne Elisabeth zien, openlijk, zonder eene onteerende vermomming, met het recht om haar te naderen, voor de gansche wereld als het zijn moest. Hij had haar iets gunstigs mede te deelen, hij wilde haar doen hopen op eene eindelijke verzoening met Maria, waaraan hij nog altijd geloofde. Dezen eigen avond had hij gezien welke overmacht hij op den wil der Koningin uitoefende, en hieruit leidde hij af, dat zij even volgzaam