Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/157

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Devonshire, die nu in den loop zijner gedachten gestoord was, hervatte het gesprek op gemeenzamen toon:

»Gij hebt er zeker reeds van gehoord, Henry! hoe die arme Benefield zich in de klem geholpen heeft. Het verheugt mij recht dat wij van hem ontslagen zijn, dien blinkenden vogelverschrikker! Had ik hem aan zijn lot overgelaten, zoo als hij eigenlijk verdiende, dan ware het slecht met hem afgeloopen. Op mijn woord! het heeft mij moeite gekost hem voor het ergste te bewaren.”

»Uwe Lordschap heeft eene goedheid…” die roekeloosheid is meende de page te zeggen; doch pij veranderde die woorden en zeide: »die zelfs vijanden spaart.”

»Gij moest ook die erbarmelijke figuur gezien hebben!” hernam Courtenay lachende, „bij St. Joris! het verwondert mij, dat ik een oogenblik haat heb kunnen voeden tegen zulk een nietig wezen.”

»Men heeft zich op Whitehall den ganschen dag over hem vroolijk gemaakt, en Arthur Polus, die leeft als hij de zotheden of ongelukken van anderen kan rondbazuinen, heeft zijn vernuft uitgeput om over hem aardigheden te zeggen. — Doch vergun mij eene vraag, Mylord! Moet ik u volgen naar Ashridge?”

»Ik dank u, neef. Arundel en ik zijn overeengekomen, geen gevolg mede te nemen dan gewone bedienden.”

Darley beet zich op de lippen, en duwde van spijt zijn paard de scherpe sporen in de zijde, zoodat het arme dier, dat nu voort wilde en echter door hem met strakken teugel tot stappen gedwongen werd, snuivend en steigerend zich op de achterpooten verhief, en zijn ruiter zoude afgeworpen hebben, had niet de krachtige arm van den Graaf dezen in den zadel gehouden.

»Halt, neef, dat kon een leelijke val geworden zijn. Heeft uw paard meer zulke streken?”

»Niet voorzoover ik weet, Mylord; doch, bij de heilige mis! uwe Lordschap heeft mij daar voor eene gevaarlijke tuimeling behoed. Zoo mijn vurigste dank…”

»Zwijg, Henry, wat was natuurlijker dan dit? Wij spraken van morgen; ik heb dan bezigheid voor u. Hebt gij lust de arme Bealows eens te bezoeken.”