Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/156

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

bewoonster eene gunstige beschikking overbrengen van de Koningin.”

Darley wilde eene volkomene onwetendheid toonen van het geheim zijns bloedverwants en tevens door een vermetel woord eene behalve bekentenis daarvan uitlokken; daarom zeide hij, na eene poos gezwegen te hebben:

»Als ik Koningin ware, dan waagde ik twee mijner trouwste vrienden niet aan de strikken van die vreeselijke ketterin; want zij moet uitnemend schoon zijn, en men zegt dat elk die haar nadert zijn hart reeds half verloren heeft.”

»Onbeschaamde knaap! hoe waagt gij het, zulk eene taal te spreken! De Prinses, Mylord Arundel en ik zijn geene voegzame voorwerpen voor uw spot! Ik heb u tot hiertoe voor een verstrooid en stug mensch gehouden, maar ik zie nu, dat gij een achterdochtige lasteraar zijt, en dezulken passen niet voor mijn dienst… ik ontsla u daaruit.”

»Mylord, om ’s hemels wil! vergeving, mijn edele heer! Zoo ik u beleedigd heb, was het een onbedacht woord, en ik wist niet dat ik misdeed als ik van Lady Elisabeth…”

»Geen woord meer daarvan, vermetele!”

»Als gij mij verstoot, Mylord, geeft gij mij prijs aan jammerlijke armoede en ellende; want ik heb niets en ik ben niets. Als uwe Lordschap mij wegzendt, zal ik die moeten dragen; maar het is toch mijne schuld niet, dat de lieden zoo spreken, en evenmin dat uw moeders zuster een armen edelman huwde en dat ik haar zoon ben. Het is haar duur te staan gekomen, de ongelukkige! Zij is van gebrek omgekomen, en ik die haar verloor zoo kort na mijne geboorte…”

»Houd op, Darley, houd op! Waaraan herinnert gij mij? Ik heb dat niet kunnen verhelpen; ik was nog een kind toen dat voorviel. Ik vergeef u uwe dwaze woorden, laat ons vrede maken, wij zullen er niet meer aan denken; maar gij moet ook den verschuldigden eerbied niet zoo geheel uit het oog ver liezen,” sprak Courtenay schielijk, reeds bewogen bij het denk beeld dat hij te hard geweest kon zijn. En zijn neef, die hierop gerekend had, stamelde iets, dat eene hartstochtelijke dankbetuiging heeten moest.

Een tijdlang zwegen beide.