Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/18

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

niet ver meer af lag, zeide: »Ik wenschte wel dat wij het bosch bereikt hadden, eer de maan geheel op is.”

De Lord knikte toestemmend, en weêrr vooruit rijdende, sprak hij als bij zich zelven: »Zonderling afhankelijk is toch ons oordeel van de omstandigheden. Nog voor weinige dagen was het bijna mijn eenigste genoegen, de galerijen van mijne gevangenis rond te wandelen, wanneer de maan door haar zacht licht alles als met zilver overgoot, en thans, in vrijheid, zoude ik er het schoonste edelgesteente uit mijn gravenkroon voor geven willen, dat zij haar schijnsel terugtrok.”

Dit gezegd hebbende, rende hij weder met vernieuwde drift voort. Staunton, waarschijnlijk uit voorzichtigheid somwijlen om ziende, had oogenschijnlijk moeite om hem bij te houden. Daar deed zich eindelijk het bosch op, waarnaar beiden gereikhalsd hadden, en daar achter verhieven zich de steile torens van Ashridge-Castle, vermoedelijk het doel hunner reis,

Vroolijk zette de Lord nog eenmaal zijn moedig ros aan, dat snuivend voortstoof, en hij was zijn metgezel reeds een goed eind in het bosch vooruit, toen er plotseling als door een tooverslag zes stevige kerels met tweesnijdende zwaarden in de vuist, die zij alle tegen hem richtten, op hem toesprongen, Zich tegen die allen te willen verdedigen, ware dwaasheid, Dit zag de edelman zelf in, want behalve dat die lieden eene volstrekte overmacht in hun voordeel hadden door hun getal, was hij slechts met eenen lichten degen gewapend, en scheen hij daarenboven van elk mogelijk onheil eene herkenning het meest te schromen, die een gevecht van man tegen man zoo licht kon ten gevolge hebben, De hand aan zijn rapier slaande, hield hij fier zijn paard in en vroeg met eene stem, die hij trachtte te veranderen: »Wat wilt gij van mij, mannen?”

»Uwe beurs,” klonk het uit zes monden, »uwe beurs!”

»Gij zijt armzalige roovers, die om een weinig goud van een enkel.man af te persen, hem met zulk een getal aanvalt; doch ik heb haast, ik wil u het mijne niet betwisten, daar is het, laat mij door! mijn bediende, die ginds volgt, heeft niets bij zich” — en snel eene beurs van sierlijk gouddraadwerk te voorschijn halende, wierp hij die tusschen de mannen en reed ijlings voort, terwijl niemand eene poging deed om hem dit te