Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/19

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

verhinderen, Ook zijne aanvallers verwijderden zich, nadat een hunner de beurs opgeraapt, met een woesten lach beschouwd en bij zich gestoken had, in vollen draf, zoodat Staunton, die wel een onbestemd gerucht van stemmen en wapenen gehoord, doch niet duidelijk onderscheiden had, zelfs geen spoor meer van hen gewaar werd, toen hij met drift zijn heer te hulp kwam snellen.

»Yorick! dat had een slecht einde kunnen nemen,” zeide deze, toen de andere weêr naast hem reed, »zes schurken hebben mij daar zooeven mijn goud afgezet. Zoo zij daarmede eens niet tevreden waren geweest, en ik mij had moeten verdedigen en een hunner mij herkend hadde! Staunton, beste jongen! zoo nabij Ashridge op een boschpad dat alleen daarheen leidt! wat zouden de vijanden mijner ongelukkige vriendin daaruit niet al stof gevonden hebben voor lasterlijke geruchten en booze aantijgingen!”

»Goede hemel! Mylord! waart gij in zulk een gevaar? Ik vermoedde reeds iets dergelijks en draafde wat ik kon, doch zoude evenwel te laat zijn gekomen, zoo de hulp der heiligen en uw moed er u niet hadden doorgered.”

»Het gaf mij niet de minste moeite, Het waren gemeene straatroovers van de lafhartigste soort, die aan niets dachten dan aan hetgeen mijne beurs be… doch bij St, Joris! de beurs! onvoorzichtige die ik was, dat ik zoo onbedacht kon wezen, hun die beurs af te staan!”

»Het was toch niet die, beste Lord! welke Mylady zelve voor u gewerkt heeft?”

»Ja, Staunton! ja,” riep de andere op smartelijken toon en, zich vergetende, bijna luide uit, »dezelfde met de E in kleine perels en haar bekend devies. Ik ongelukkige! Met mijn leven had ik dit pand moeten verdedigen, het is eene onvergefelijke achteloosheid, maar waarlijk, in de eerste onrust over die ontmoeting dacht ik niet aan hare hoogere waarde.”

»De schelmen zullen daaraan nog veel minder denken, Graaf! en dat is te wenschen ook. Doch zie, daar ginds al weêr lieden, die op ons schijnen toe te komen, en gewapenden. Zie toch, om ’s hemels wil! nu het licht op hunne blinkende rusting valt, herken ik duidelijk rijdende lansknechten der koningin.”