Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/253

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Ben ik dan niet zoo goed als mijne gevangene, man? De vrouw die Williams zoo onthalen wil, is Lady Elisabeth, de bastaardzuster van onze genadige Koningin, die tegen Hare Majesteit samengezworen heeft, en die men naar Woodstock geleidt om daar onder mijn opzicht te blijven.”

»Prinses Elisabeth in zulke handen!” riep de bediende, in zijne verbazing niet eens opmerkende dat Benefield met zijne sporen het prachtige voetbankje verhavende.

»Ridder Benefield! gij zoudt wel doen u voegzaam te gedragen in een huis waar gij als gast wordt opgenomen!” klonk het eensklaps op strengen toon door de zaal, en eene statige vrouw, bij wier bijna mannelijke houding en harde trekken de sleep en de stijve halskraag, die zij droeg, zoo goed voegden, vertoonde zich.

Benefield werd vuurrood, stond op en ging haar tegemoet.

»Ik wist niet… Mylady Williams…”

»Gij hadt toch moeten weten, Mijnheer! Ik rade u, mijn zoon niet tot het uiterste te brengen; er is in de jongste gebeurtenissen reeds veel dat hem hindert; hij is vurig, jong, dapper, en er zijn punten waarop hij weinig verdragen kan.”

»Vergeef, mij, Mylady! Uw zoon is voor het minst zeer overdreven en gansch niet voorzichtig. Nog kortelings, te Richmond, toen hij den geheelen nacht met zijne manschap voor Elisabeths kamer heeft gewaakt, geloof ik dat de Koningin zich daaraan geërgerd heeft, en zoo ik de ontvangst alhier aan het Hof doe weten…”

»Zorg gij zelf, Mijnheer! dat men zich niet over u te beklagen hebbe. De plompe wijze, waarop gij uwe zoo kiesche taak aanvangt, kon wel eens oorzaak zijn om u die niet langer toe te vertrouwen.”

Benefield zweeg. Hij wist dat moeder en zoon een grooten invloed hadden op de Koningin, die niet weinig toegenomen was, sinds de laatste met zoo goed gevolg het paleis verdedigd had, en hij kende de oude dame als iemand, die het nooit bij bedreigingen blijven liet.

Nu opende zich de dubbele hoofddeur der zaal, en verscheidene edellieden met hunne dames, allen feestelijk uitgedoscht, traden binnen.