Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/262

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

reedheid gehouden en men had ze voor de ontvangst der Prinses niet veranderd. Toen Elisabeth de statige eikenlaan was doorgereden, en zij, nadat men het zware hek geopend en haar van het paard geholpen had, door de kleine nevendeur in den met geschutpoorten voorzienen doorgang trad; toen de sterke valpoort achter haar nederviel, en zij de hal doorging waar levende en gebeeldhouwde wachters haar om het zeerst aangrijnsden, toen werd het haar weder zoo angstig en zoo beklemd om het hart, toen werden de zachte tafereelen weder voor haar uitgewischt, toen dankte zij den hemel, dat haar oog toch nog rusten mocht op een vriend, op Williams, die haar als een goede engel omzweefd en Benefield van elke ruwheid teruggehouden had. Maar dat zoude nu van korten duur zijn. Den tweeden dag na hunne aankomst trad Williams in hare kamer. Hij zag er bleek en ontdaan uit, zijn oog stond dof en flauw.

»Zoo uwe Ladyschap nog iets te bevelen heeft, of een wensch koestert dien ik bevredigen kan,” zeide hij, en zijne stem weifelde hoorbaar, »dan bid ik haar nu te spreken.”

»Mylord! Ik ben u reeds te veel verschuldigd, mij ontbreekt niet veel, alleen de vrijheid;… doch waartoe deze vraag?”

»Het is omdat ik u vaarwel kom zeggen,” sprak hij met inspanning.

»Dat grieft mij, Mylord! Waarlijk dat grieft mij, want met u verlaat mij de laatste vriend.”

»Zoo ik u door woord of daad mocht beleedigd hebben,” vervolgde hij, »smeek ik u vergiffenis;… dat was nooit mijne bedoeling.”

»Mij beleedigd ? God beware mij zoo iets te zeggen! Gij waart mij een trouwe vriend, een broeder, zorgend als een vader!” »Hebt gij niet… een woord… van goedheid voor mij… eer ik ga?” stamelde hij, terwijl hem de oogen vol tranen stonden.

»Goede Williams ! gij zijt niet gelukkig,” zeide zij bewogen.

»Niet gelukkig, Mylady!” herhaalde hij bitter, en er lag eene onbeschrijfelijke uitdrukking van lijden op zijne trekken, »ik ken slechts één gelukkige op de wereld: de Graaf van Devonshire. Ik benijd hem!”