Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/281

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

genoeg, doch er schemert een vroolijker uitzicht, en ik stel mij voor, nimmer af te wijken van de voorzichtigheid, die mij redden zal uit deze klippen en afgronden. Wacht en hoop! dierbaarste Graaf! mijn Eduard, Sjabloon:Spt Blijf gelooven aan mijne liefde, en aan het bittere gevoel van smart, dat mij bezielt bij het denken aan onze scheiding! — Dit is een vaarwel; maar troost u, geen vaarwel voor eeuwig, van

Uwe Elisabeth.”


Den wensch zijner Elisabeth te kennen en daaraan te voldoen, was voor Courtenay hetzelfde; zelfs zijn verstand raadde hem die verwijdering aan. Het verlof om zich buitenslands te begeven, verkreeg hij zonder moeite. Hij wilde Londen niet weder zien om het gejubel van het volk en nieuwe achterdocht zijner vijanden te ontgaan. Hij verzocht Chandos zijne zaken te regelen, en begaf zich met een klein gevolg op weg naar Exeter. Men had hem niet van zijne bezittingen beroofd; hij wilde het vruchtbare Devonshire weder zien, zijn Marktgraafschap bezoeken, nog eens een blik slaan op het oude kasteel zijner voorvaderen, en zich dan over het oord zijner ballingschap beraden. Het was een heerlijke zomerochtend, toen hij voor het eerst zijn kerker verliet: een van die zoele, schoone dagen waarin de natuur zich uitput in bevalligheid en weelde en poëzie; eene poëzie die niet schildert met woorden, maar met zonnestralen. Levenslust en levenskracht ontgloeiden en sterkten opnieuw de borst van den nog jeugdigen man, van den gevoelvollen Courtenay, voor zachte gewaarwordingen zoo vatbaar. Zich vrij te bewegen in de ruime, heerlijke schepping; zich verkwikt te voelen door het zachtverwarmende zonlicht; den onmetelijken hemel boven zich te zien, die schitterde van azuur, waarop enkele witte wolkjes als donzige vlokjes zweefden — wat moest dat alles zijn voor den man, die een derde van zijn leven in den kerker had doorgebracht, en die, nu voor het eerst ontslagen van een hatelijken dwang in elke zijner handelingen nog eene rijke toekomst van geluk en vrijheid voor zich zag! Want zijne Elisabeth had hem immers hoop gegeven. Zij zoude immers de zijne blijven; zij had het plechtig beloofd, en hij wist dat zij moed had woord te houden. De jaren, die nog lagen tusschen de