Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/449

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dankte hij den Heer des hemels, die blijdschap te mogen bewerken en haar te aanschouwen­.

De uitroepingen der gelukkigen rukten hem weder neêr op eene koele beschouwing van de werkelijkheid, die nog niet zoo helder was, als hij het wel had gewenscht.

»In vrijheid! gij in vrijheid!” waren de beste woorden, die zij na de eerste verrassing elkander wisten te zeggen.

»Daar is het ver van af, kinderen!” riep Thomas; » gij zijt beiden mijne gevangenen. Neen, zie mij niet zoo verbijsterd aan, als ontnam ik u, wat u pas is gegeven. Gij zult toch wel van mij gelooven, dat ik niet een al te strenge kerkermeester zal zijn. Dat ik u samenbreng is er, dunkt mij, geen slecht bewijs van hoe ik het denk te zijn. Het is zeker, dat deze toegevendheid mij tot groote schuld zal gerekend worden bij de Koningin, maar het is ook zeker dat het er eene is, die mij op mijn sterfbed niet zal bezwaren.”

De beide echtgenooten antwoordden alleen door zich aan zijne voeten te werpen, en zijne handen te nemen om die te kussen.

»Lieve Lady Maria, als ik u bidden mag, niet voor mij deze vernedering. Martin! Martin! wees toch een man; en dank mannelijk met een handdruk en zonder tranen.”

De goede koopman vergat, dat zijne eigene oogen vochtig waren.

»Zoo! dus is het beter! dankt mij alleen in uw hart, of liever ik heb geen dank verdiend, maar alleen Hij, die mij gegeven heeft de goede woorden te spreken, die ons zoover gebracht hebben, als wij aanvankelijk gekomen zijn. Onze goede queen Bess, zij meent mij verschrikt te hebben, en zij weet niet hoe groot eene blijdschap zij mij schonk. Luister, lieve vrienden! als gij naar iets anders hooren kunt dan naar elkander.”

»Ja, spreek, hoe heeft de Koningin kunnen toestemmen?” vroeg Martin.

»Zij heeft gemeend niets toe te stemmen. Zie, toen hare zaken met mij waren afgedaan, (het waren geldzaken en ik hield mij een weinig stug en wat onmededeelzaam, om later meer eer te hebben van het toegeven.) Toen ze afgedaan waren en tot volle genoegen van Hare Majesteit, liet ik mij zoo een woordje