Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/66

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Darley, zijn neef en page. Diens verstandhouding met Benefield is misschien mijnen lezers niet ontsnapt. Deze jonkman, die onder een koel, onverschillig uiterlijk de verterendste eergierigheid verborg, was den Graaf zelfs in den Tower gevolgd. Devonshire echter had eene onwillekeurige, onverklaarbare antipathie tegen hem opgevat en onthield hem zijn vertrouwen, om het den openen, ronden Schot, Yorick Staunton, een der weinigen die hem in zijne gevangenis mochten bezoeken, geheel te schenken. Dit ergerde Darley, die den vulkaan in zijn binnenste onder eene ijslaag verborg. Geheimen, die men ons slechts vermoeden, niet kennen laat, lokken uit tot ontdekking. De Graaf was somtijds los in zijne uitdrukkingen, niet genoeg omzichtig in zijne gesprekken met Staunton; zijn neef luisterde scherp, was scherpzinnig in het opvangen en bevond zich weldra in het bezit van een geheim, dat hem de gelegenheid gaf om zich op zijn bloedverwant te wreken over diens gebrek aan vertronwen, en dat hem zelven tevens een hoog gewicht en veel voordeel konde schenken bij de partij, waarvan hij Benefield als aanhanger kende — het geheim namelijk der beantwoorde liefde des Graven voor de Prinses Elisabeth. Deze, bij een kinderloos afsterven van Maria, de vermoedelijke troonopvolgster, was een doorn in het oog der ultra-katholieken, met Gardiner aan het hoofd. Geene gelegenheid, hoe ongerijmd ook, om deze Vorstin te schaden, lieten zij zich ontsnappen, Hoe welkom moest hun dus het verraad van Darley zijn, als middel om haar te benadeelen! Hoe welkom vooral voor een Benefield, die Courtenay persoonlijk haatte. Daarom was, tot groote bevreemding en ergernis der Koningin, haar bevel om dezen in vrijheid te stellen, door geheime tegenwerking eerst twee maanden later uitgevoerd. Des pages stelsel van bespieding werd er door begunstigd, dat de Graaf zich in zoo kleine ruimte bewegen moest, en hij vreesde dat deze na zijne bevrijding hem verstooten zoude, doch hij bedroog zich. Devonshire, grootmoedig en niet wantrouwend, verweet zich zelven zijne koelheid tegen een bloedverwant, die geen anderen steun had dan zijne bescherming, en zoo hij hem al niet beminde, toch dwong hij zich tot eenige vriendelijkheid en bleef dus dezen verkleumden adder aan zijne borst koesteren.