Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/73

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Courtenay toegaande, omhelsde zij hem met eene verrukking, waaruit innige zusterliefde sprak.

»Eduard, beste Eduard! is alles goed afgeloopen? Gij weet niet in welken angst ik deze uren heb doorgebracht!”

»Goede Bella, gij hebt om mijnentwille geleden, ik ken uwe bezorgdheid, maar,” voegde hij er zachter bij, »wees toch omzichtig; gij zoudt mij verraden.”

»Verraden!” riep zij luid en hevig, een sprekenden blik op Chandos slaande, »die dáár verraadt ons niet.”

»Neen, Mylord!” sprak deze met ongemaakte oprechtheid. »er is geen zoo nauwe band, waardoor ik niet wenschen zoude aan u verbonden te zijn, en indien een toeval mij deelgenoot maakte van uw geheim, dan konde het toch nooit in trouwer borst rusten.”

»Ik geloof u,” hervatte Courtenay, onaangenaam verrast over een tweeden, onnoodigen deelgenoot in zijn geheim. »ik geloof u, doch vergeet dan beiden ook nooit, hoeveel er mij aan gelegen ligt dat verder niemand iets gisse. Zeg mij nu eens, Chandos, hoe weet gij toch…?”

»Dat niet,” viel Lady Arabella in, Chandos gebiedend aan ziende.

Deze, het gesprek eene andere wending willende geven, nam het woord:

»Mylady! gun mij de eer u uw broeder het eerst voor te stellen als Groot-Stalmeester van Hare Majesteit, als ridder van de hoogste orde, als Markies van Exeter, en, wat meer zegt dan dit alles, als den eersten man die in de armen der Koningin rustte.”

Arabella, die op eene soort van chaise-longue was neder gevallen en van genoegen glimlachende had toegeluisterd, merkte nu aan:

»Dit laatste in den toekomenden tijd, als ’t u belieft.”

»Neen, in ernst, in het bijzijn van het gansche hof.”

»O foei! foei! onze preutsche Maria!”

»Laat den Graaf zelven spreken.”

»Is dat waar, broeder?”

»Waar en toch valsch, zuster!” sprak Devonshire ernstig. »Om redenen, die gij bevroeden kunt, werd ik al meer en meer