Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/76

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

recht, hetwelk hij boven die menschen geniet, eene overweldiging is, welke geene andere wettigheid heeft dan die der verjaring, en waaraan het zijn plicht is door zachte welwillendheid het hatelijke en drukkende te ontnemen? O, onberekenbaar veel is een hartelijke handdruk, een ernstig woord, als van den broeder tot broeders gesproken, voor die ruwe gemoederen! Hoeveel goeds zoude een enkel man van onzen stand kunnen stichten, indien hij onder hen zijn trots afleggen, den overmoe digen toon des bevels verzaken wilde en met welmeenende toespraak tot hen kwam! — Dit herinnert mij iets; ik heb nog bevelen te geven voor een feest op Devonshire-house, waarin gansch Londen deelen zal. Bella, mag ik nog voor een paar dagen over uwv huis en uwe bedienden beschikken?”

Deze vraag scheen bloot voor den vorm gedaan, want de Graaf boog zich zonder het antwoord af te wachten, en verliet het vertrek.

De Lady en Chandos hadden hem gedurende de laatste oogenblikken met hooge verbazing aangestaard. Het gepeupel, menschen van gelijke soort, van gelijke rechten als zij, edelen en grooten des lands! dit was eene leer, die zij beiden nog niet bevatten konden,

»Een beminnelijke zonderling,” merkte Chandos aan.

»Eduard is heden bijzonder ernstig; hij heeft zoo zijne eigene begrippen.”

»Men kan niet zeggen, dat de nieuwe eer hem bedwelmt.”

»Neen, ik had gehoopt hem vroolijker te zien, dat is ten minste de luim niet om eene Koningin te behagen!”

»O, wat dat betreft, ik wenschte dat ik even zeker ware eene andere dame te behagen, die, ofschoon op geen troon geboren, om schoonheid en beminnelijke hoedanigheden meer dan een troon waard is! Ik nam zoo gaarne de vrijheid, haar de koningin van mijn hart te noemen; maar »zij verschanst zich achter distelen en scherpe doornen en wil niet dat ik hare rechte waarde zal kennen. Arabella! wilt gij mij niet zeggen, wanneer zij mij in het gesloten boek harer ziel zal laten lezen?”

»Laat het gesloten blijven, Chandos! om ’s hemels wil, open het niet! Gij mocht een hemel zoeken en eene hel vinden. In mijne ziel heerscht nacht, en ledigheid in mijn hart.”