Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/77

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Neen, ik heb het doorgrond, het is goed en rein, maar gij wilt zonderling zijn. Waarom martelt gij een man, die u oprecht lief heeft? Met geen verzengend jongelingsvuur kan hij u beminnen, maar wel met den degelijken zomergloed van den mannelijken leeftijd. Waarom ontwijkt gij altijd zijne wenschen, waarom pijnt gij hem steeds met ongewisheid?”

»Chandos, gij hebt mij beloofd, daarvan vooralsnog niet meer te spreken,” antwoordde Arabella ernstig. Zij zweeg daarop een oogenblik, als bedacht zij zich, en vervolgde toen met een scherp glimlachje: »Is eene vrouw dan volstrekt geen meesteresse van haar wil, zoodra een man haar ernstig bemint? Moet zij zich dan maar snel en zonder nadenken op genade en ongenade overgeven? — Lieve Arabella, ik bemin u, wees mijne gade! — Beste Chandos, dat verheugt mij, van nu aan ben ik uwe slavin. — Niet waar? zoo moest eene zwakke Eva’s doch ter het aanzoek van een heer der schepping beantwoorden? Maar, bij den hemel, Mylord, zoo zal het niet gaan! Ik, Arabella Sterny, heb zoo goed mijn wil als de Lord Gouverneur van den Tower, en ik zeg u, dat gij u te houden hebt aan ons gesprek van gisteren!”

»Om Gods wil, Mylady, spaar mij uwe moedwillige scherts!”

»Moet ik u dan dagelijks herhalen, dat ik nog geen besluit mág nemen,” sprak zij driftig en snel.

»Ik heb u altijd boven vrouwelijke eigenzinnigheid verheven geacht,” hernam Chandos gevoelig, »en toch kunt gij niet één wezenlijken hinderpaal aanwijzen, dien U belet een woord uit te spreken, dat mij zoo oneindig gelukkig zoude maken! Ook om uwe zelfs wil moest gij niet meer aarzelen, want, ofschoon gij soms met mijn hartstocht spot en er u over vertoornt, toch hebt gij dien nimmer teruggewezen, en gij behoeft een gemaal.”

»Een gemaal!” riep zij smartelijk, de oogen ten hemel slaande met eene uitdrukking van wanhoop.

»Ja, gij behoeft een echtgenoot, een man die het recht heeft u te beschermen tegen den laster en de aantijgingen, waar mede men uwe levenswijze en karakter bevlekt. Ik weet het, ze zijn valsch die geruchten, maar zij bestaan, en dat is reeds te veel. Ik spreek misschien te rondborstig, Mylady! doch is het niet het hoogste bewijs mijner achting, dat ik u waarheid