Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/9

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Aan mijn Vriend
Ds. J. P. HASEBROEK.

Zeer waarde Vriend!


Wij hebben veel brieven met elkaêr gewisseld gedurende het tijdperk dat achter ons ligt, maar nog nooit hebben wij het Publiek tot getuige genomen van onze correspondentie. Vergun mij ditmaal hierop een uitzondering te maken, en U een brief toe te zenden door middel van de pers, een openlijken brief, zooals de geijkte term is. De aanleiding is de vernieuwde uitgave van mijn eersten roman: de Graaf van Devonshire.

Toen de Uitgever mij mededeelde dat er behoefte bestond aan een tweeden druk van dien roman in zijne Guldens-editie, beloofde ik hem die nog eens door te lezen — hier en daar een kleine verbetering te maken en — een woordje van geleide mede te geven, daar de vroegere voorrede moest vervallen. Terwijl ik er over nadacht hoe dat in te kleeden — kwam mij de geheele geschiedenis van dien eersteling voor den geest: die uitgave met hindernissen, die kritiek in den Gids, die streng, maar niet ontmoedigd was — de kritiek van POTGIETER, mijn oudsten Vriend op dat gebied — die mij opwekkend en waarschuwend tevens te gemoet trad; van hem, die van levenskracht als van levenslust de verpersoonlijking scheen en dien ik — zwakke — toch overleef en met weemoed gedenke — dat voor mij zoo merkwaardige Gids-nummer werd mij voorgelegd ten Uwen huize… Met mijn Devonshire in de hand werd ik als teruggevoerd in mijn jeugd, in dat tijdperk mijner eerste schreden op de baan der letteren en