Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/10

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

doorleefde op nieuw wat ik toen gevoelde en genoot en… ik moest er van spreken, tot wien anders dan tot U?

Nog zie ik U komen in mijn ouderlijk huis, mij noodigend tot een bezoek aan Uwe zuster. Reeds kende, reeds vereerde ik U als dichter, als prediker; reeds had ik hart voor de Schrijfster van Te Laat — en er was geen aandrang noodig om mij tot haar te lokken.

Hoe ik mij haastte, al liep het tegen den winter, om den weg te nemen naar de Heilosche pastorie! — die zich gastvrij voor mij opende, waar ik met blijdschap verwelkomd werd door Uwe Betsy, wier vriendelijk gelaat, wier liefelijke, levendige oogen, wier opgewekte toon terstond dien indruk op mij maakten, die onuitwischbaar zou zijn; als heeft de grijsheid hare blonde lokken verzilverd, nòg blijft zij vòor mij staan in die volle frischheid der jeugd, in die aanminnigheid door leeftijd noch krankte te verwoesten. De schoonheid der ziel, de onverwelkelijke, straalde mij toe uit hare trekken, uit haar blik. Wij wisselden een handdruk, een kus — Gij ook kwaamt mij de hand reiken ter verwelkoming; ik bleef dien dag op de pastorie, omdat ik niet mocht, niet wilde heengaan, en wij sloten onderweg een drievoudig vriendschapsverbond, van vrij beter en hechter gehalte dan de Triple Alliantie, een vriendschapsverbond dat… — ik mag het na meer dan veertigjarigen duur gerust verzekeren,[1] dat alleen met den dood verbroken kàn worden, ja zelfs niet door dezen, want wat zegt het verbreken des lichaams, de scheiding voor dit leven, bij de innige onveranderlijke eenheid naar den geest, bij die hooger en heiliger liefde, die zich zoekt en weêrvindt in God — in dat toekomst leven waarop wij onze hoop hebben gesteld.

»Waar liefde woont, gebiedt de Heer zijn zegen.”

En nu — onze vriendschap IS gezegend, zij heeft ons rijk gemaakt naar het harte met onverliesbare schatten, met onuitwischbare indrukken. — Wij hebben leed en smart gevoeld als alle andere menschekinderen — teleurstellingen zijn ons niet gespaard gebleven; wij hebbben te strijden gehad tegen ons zelfven en — anderen, lotswisseling, de eischen van plicht en beroep hebben onze wegen gescheiden, uiterlijke verwijdering teweeggebracht voor een

  1. De eerste uitgave van den Graaf van Devonshire dagteekent van 1838.