Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/98

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

sober inkomen ontnamen. Wat zegt hun dien kleinen onderstand voor onze gemeente, zij die zich vetmesten met de bezittingen hunner leeken. Doch ik vrees, ik vrees, kinderen! dat dit alles slechts een begin is van hunne vervolging. Och, dat wij allen in vrede rusten mochten waar uwe goede moeder rust!”

»Beste vader!” riepen Francis en Eva tegelijk. »Neen, zoo zagen wij u nimmer; zoo moedeloos gingt gij ons nooit voor! Dat komt van het gesnap der kinderen,” voegde de laatste er bij. »Kom, Mary, help gij ze te bed en ga zelve ook.” — De kleinen zagen bedrukt en jammerden: »zonder avondeten?”

»Hoort,” zei de het oudste meisje, en men kon het haar aanzien dat zij al hare zielssterkle noodig had om een opgeruimd gelaat te toonen: »Hoort, indien gij nu als goede kinderen slapen gaat, zullen Francis en ik den fraaien sluier afmaken, en de rijke heer komt nog dezen avond om dien af te halen; dan krijgen wij veel geld, en ik zal u wakker maken, en gij zult vleesch hebben en zooveel brood als gij maar wilt.”

»Vleesch! en veel brood!” riepen zij, met eene blijdschap die den vader door de ziel sneed, zoodat hij slechts met eene bevende, van tranen verstikte stem den avondzegen uitsprak dien de kinderen hem afvroegen.

Walter zette zich nu aan de tafel en schoof een Latijnschen foliant naar zich toe. »Ik wil toch zien of ik met dat hoofdstuk nu te recht kan komen; wilt gij mij helpen, lieve vader:”

»Ach! mijn zoon, ik wenschte dat ik het niet konde, maar dat ik voor u allen werken mocht. Barmhartige God! wie had mij dat kunnen voorspellen, toen ik zoo blijmoedig en trotsch mijne loopbaan begon: trotsch op mijne roeping om te arbeiden in den wijngaard des Heeren en te verkondigen het woord des levenden Gods! Wie had toen kunnen voorspellen, dat ik nog eenmaal met smarte tot Hem roepen zoude om de gaven der slinkerhand, en het betreuren dat ik niet weet te arbeiden om het mindere goed dat vergaat. En toch,” vervolgde hij met weemoed, »zoude ik blijmoedig amen zeggen, zoo de Hemel mij niet in mijne kinderen bezocht; maar uw lijden, en dat ik het niet verhelpen kan, dat breekt mij het hart!”

»Beste vader! wij lijden nog niet veel, Hoe gelukkig zijn wij niet in dit ruime, geschikte huis. De rijke alderman Pauwels