Naar inhoud springen

Pagina:Busken Huet, Litterarische fantasiën en kritieken Deel 1 (1868).pdf/15

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

PIETER CORNELISZ HOOFT.
Gedichten van Pieter Cornelisz. Hooft. —Eerste volledige uitgave, gedeeltelijk naar des dichters eigen handschrift, met aanteekeningen van P. Leendertz Wz. — Haarlem, de Erven F. Bohn 1861.




I


„Mejuffrouw, — Ik schaam mij voor uwe rijpe wijsheid, in zulk eene groente van jeugd, 't geen ik mij niet schamen zoude voor Salomo zelve. Want dat een persoon, die mijne jaren, de wereld gezien, en eenige kennis heeft aan dat deel der geleerdheid, waardoor men eene redelijke voogdije over zijne zinnen gewint, zich laat vervoeren van de liefde te eener jufvrouwe tot doodelijk krank wordens toe, zoude bij dien wetenden Koning niet-alleen vergiffenis maar medelijden waardig gevonden worden, als die zichzelf voor desgelijken verloop niet heeft geweten te hoeden. Bij u, mejufvrouw, zie ik niets dat mijne ongeregeldheid verschoonen kan: als alleen die gunste waarin het uwe edelhartigheid geliefd heeft mij, uit enkele heuschheid, te ontvangen. Deze, en de nood, verkrachten de schaamte” [...]


Ging het ons als den knaap in Van Alphens gedichtje, en vonden wij op de straat een papiertje van dien inhoud, tien tegen een dat het, instede van aan een vergenoegde man, ons aan Delavigne's École des Vieillards; en aan een dier najaars- om niet te zeggen winterhartstogten in het leven eens ouden vrijers of bedaagden weduw-