Pagina:Conscience, De omwenteling van 1830 (1882).pdf/23

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Zonder iets op deze vernederende scherts te antwoorden, verliet ik het wachthuis met verbroken hart. Hadde ik de stoutheid gehad om tegen den spotter in te gaan en mijn recht ter verdediging van het vaderland te doen gelden, men hadde mij waarschijnlijk geëerbiedigd en gelijk gegeven; doch het lag in mijne inborst, voor den mensch immer te zwichten, wanneer hij zich als persoon dreigend tegenover mij stelde. Het moge onuitlegbaar schijnen, het is echter zoo; tegen vuur, kanonnen en alle stoffelijke gevaren kon ik staan zonder merkelijken schrik; maar den mensch alleen vreesde ik als een wezen, voor hetwelk ik altijd moest wijken. Dit gevoel lag in mij sedert mijne eerste kindsheid, omdat mijne lichamelijke macht te verre beneden de strekking en de begeerten van mijn hart en van mijnen geest gebleven was. Mijne zonderlinge opvoeding had ook niet weinig bijgedragen om mijne menschenvrees te doen aangroeien.

Met den boezem opgekropt van verdriet en schaamte, treurende om het verlies van mijnen vriend den Brusselaar, sukkelde ik langzaam naar mijns vaders woning, die ik gansch met gevluchte lieden vond opgevuld. In al de kamers lag het beddegoed tusschen busselen stroo uitgespreid. Wel dertig stedelingen zouden ten onzent eene schuilplaats en herberge vinden.

Zoo was het in alle huizen, stallen en schuren rondom Antwerpen; de dorpen, tot op vijf uren afstands, krielden van Antwerpsche huisgezinnen.

Ik kreeg van mijnen vader eene harde berisping, omdat ik zoo lang uitgebleven was; doch wanneer ik in tegenwoordigheid der vreemde gasten vertelde, wat ik had gedaan en gezien, dan verkalmde mijns vaders gramschap, en hij vond het braaf, dat ik zooveel onverschrokkenheid had getoond.

Het bombardement was denzelfden nacht nog opgeschorst geworden, ten gevolge van eenen wapenstilstand, waarvan baron Chassé zelf de voorwaarden had bepaald. Deze liepen echter meest daarop uit, dat het kasteel, de schepen en de forten, benevens het Vlaamsche Hoofd over de Schelde in het rustig en onverstoord bezit der Hollanders zouden worden gelaten, zoolang het wapenbestand door geene der beide partijen zou worden opgezegd.

Des anderen daags was ik uiterst treurig. Mij vloeiden allerlei zonderlinge gepeinzen door het hoofd; ik mijmerde van schitterende wapenfeiten en van oorlogsroem: soms zag ik mij zelven in tegenwoordigheid des vijands op het oogenblik van den aanval; ik hief het zwaard in de hoogte, en mij vooruitwerpende, riep ik al mijne makkers tot heldenmoed op. Dank aan mijne welsprekendheid, werd de vijand geslagen, en iedereen in het Belgisch leger bewonderde den zwakken jongen, die zooveel manhaftigheid had getoond.