Pagina:Conscience, De omwenteling van 1830 (1882).pdf/73

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Dan zeide hij, onder vele grove woorden:

"Ik vecht niet meer in de duisternis. Morgen vroeg zullen wij onze rekening vereffenen: ik zal u vermorzelen, u vertrappen onder mijne voeten!"

"Ah," riep ik hem toe, "bij dag of bij nacht, het is mij gelijk; gij moogt met mij doen wat gij wilt, ik ben tot alles gereed. Het is beslist: sterven of niet, zoo gij mij nog met den vinger aanraakt, scheur ik u het vleesch van het aangezicht!"

De sergeant scheen te zwichten voor de onbegrijpelijke opgevoerdheid mijns geestes; misschien vreesde hij, dat ik zinneloos geworden was. Althans, hij raadde mij aan, in het stroo neer te liggen en te slapen; des anderen daags 's morgens zouden wij vechten, totdat één van beiden ter plaatse bleve liggen.

Uren lang staarde ik in de donkere ruimte; mijne borst scheen mij tot eene ongewone breedte gezwollen; ik hijgde met machtige ademhalingen; de vuisten waren mij krampachtig gesloten; het voorhoofd gloeide mij van gramschap en van strijdlust. Meer dan eens meende ik op te staan en mijnen vijand tot een nieuw en beslissend gevecht te dwingen; niet omdat ik hem haatte, maar er gebeurde iets onuitlegbaars in mij.

Nu had ik ééns in mijn leven tegen een bijzonder mensch gestaan, zonder plooien. Hij was sterk als een reus, en ik had hem overwonnen! De moed en de onversaagdheid waren dus krachten, die tegen lichaamssterkte bestand zijn?

Zulke overwegingen vervulden mijnen boezem met blijdschap. Voortaan zou ik mij niet meer laten hoonen!

Den volgenden morgen, als het licht geworden was, konden wij op elkanders aangezicht de teekens van den strijd bemerken; wij hadden elk een blauw oog, en het aangezicht van mijnen makker was daarenboven met sporen mijner nagelen overdekt.

Hij was merkelijk bedaard en bepaalde zich nu met mij te zeggen, dat ik tegen hem in tweegevecht zou gaan, zoohaast wij uit de politiekamer zouden vrijgelaten worden. Ik antwoordde hem met stil, doch vast besluit, dat mij alles gelijk was; maar dat ik, als uitgedaagde, de pistolen tot het tweegevecht verkoos, om reden dat door dit wapen de zaak zich spoediger en ernstiger liet beslissen: het ergste was mij het beste....

Omtrent zeven uren des morgens werd de sergeant uit de politiekamer gelaten; ik bleef diensvolgens alleen.

In de eenzaamheid begon ik te overwegen, wat mij was geschied en hoe ik den sterken en gevreesden kerel tot rust en tot zwijgen had gedwongen. Mij door de inbeelding aanjagend, tooverde ik al de personen voor mijne oogen, die mij ooit hadden mishandeld of gehoond; ik sprak met luider stemme en hield redevoeringen, om dezen mijnen vijanden te doen verstaan, dat ik geene minachting meer wilde verdragen en mij over elke be-